Alle tekstschrijvers hebben een minderwaardigheidscomplex. Nu
is dat met schrijvers van boeken ook het geval, maar zij
smaken nog de voldoening hun pennevruchten rechtstreeks aan
het publiek te kunnen presenteren, terwijl tekstschrijvers
zijn aangewezen op een intermediair, in vakkringen aangeduid
als de 'artiest'. In dezelfde vakkringen heet een
tekstschrijver 'auteur', wat iets geheel anders is; met andere
woorden: een auteur is géén artiest. Dank u.
Het publiek begrijpt ook helemaal niet wat de functie van een
tekstschrijver is, en juicht de artiest toe; hoogstens heeft
men het idee dat de tekstschrijver er 'ergens' nog wel iets
mee te maken heeft, gelijk men vroeger op middelbare scholen
tijdens de biologieles de rol van de vader ten opzichte van de
geboorte de mist inschoof. Er zijn tekstschrijvers geweest,
die, in arren moede, zelf hun werk gingen uitvoeren, in de
hoop dat het publiek dan eindelijk eens een indruk zou krijgen
van een goede tekstschrijver, maar in de regel kreeg het
publiek dan uitsluitend een indruk van een slechte zanger. Dit
verklaart, waarom tekstschrijvers enerzijds het gevoel hebben
dat men ze geweldig te kort doet, en anderzijds er bijzonder
op gesteld zijn dat hun werk wordt uitgevoerd door een goede
artiest, hetgeen een zonderlinge haat-liefde in de hand werkt.
Hiermee is ook de samenwerking tussen Boudewijn en mij wel
aardig getekend, geloof ik. Voor het publiek is het Boudewijn
de Groot, die zijn liedjes zingt, voor meer ingewijden zijn we
een duo: iemand heeft ons eens de Van Gend & Loos van het
Nederlandse chanson genoemd. Ik ben Loos. Waarom weet ik niet,
maar ik ben Loos, dat staat vast.
Er wordt ons dikwijls gevraagd hoe het ontstaan van een liedje
in z'n werk gaat. Wel, het liedje ontstaat met de inspiratie,
de idee, die in de regel erg leuk is. De tekst, die dan
geschreven wordt, heeft in negen van de tien gevallen niets
meer met de idee uit te staan en is ook half zo leuk niet. Is
de tekst eenmaal gereed, dan stap ik er mee naar Boudewijn,
die meestal op bed troont, met de ene hand gitaar spelend en
met de andere hand trachtend het tweejarige temperament van
zoon Marcel in bedwang te houden. Er ontwikkelt zich dan
ongeveer de volgende dialoog:
Ik: Dag Bo. (naampje van Boudewijn voor intiem gebruik
Bo: Dag To. (naampje van mij, van 'Tobias', idiote gewoonte
van Bo)
Ik: Ik heb een nieuwe tekst, Bo. Een nieuw lied.
Bo: Hggn... (trekt aan zijn neus, krabt, hoest, snuift, neemt
thee en koek tot zich, schraapt de keel en staart uit
raam)
Ik: Hier is het. Lees maar. 't Is een soort van liefdeslied,
maar 't is ook wel komiek. Ik dacht er een niet te zwaar
muziekje bij, stukje driekwartsmaat desnoods, maar niet te
zwaar.
Bo: (staart uit raam.)
Anneke komt binnen en spreekt Marcel toe.
Bo staart uit raam.
Ik: 't Gaat over een verhouding tussen een man en een vrouw,
en die vrouw...
Bo: Welke vrouw?
Ik: Nou, die vrouw in dat liedje. Stilte. Bo staart uit
raam.
Bo: Welk liedje?
Boudewijn neemt alsdan de tekst en houdt die enige tijd voor
zijn gezicht. Men zou denken dat hij las. Maar zo eenvoudig
gaat het allemaal niet in deze wereld. Terwijl de
tekstschrijver als een aanstaande vader in toenemende wanhoop
afwacht, verloopt er een kwartier, toch wel voldoende om
'Beneden alle peil' naar waarde te schatten. Dan kijkt
Boudewijn de Groot, Neêrlands protestzanger no 1, op en
spreekt, zeggende: 'Anneke, heb je het ziekenfonds al
betaald?' Anneke zegt, dat ze dat nog niet gedaan heeft, maar
het morgen hoopt te doen en het anders overmorgen zeer zeker
zal doen, Marcel zegt dat het heden pipi-pu is en de
tekstschrijver wil het raam uit. Driehoog.
Heeft Boudewijn de tekst tot zich genomen, dan velt hij zijn
oordeel. Of hij zegt: 'Ja, zozo. Zeer zeker.', of: 'dit zing
ik niet.' Is het laatste het geval, dan ontspint zich een
verhit debat tussen de tekstschrijver en de zanger, meestal in
deze geest:
Bo: Dit kan niet, To. Zoiets doet een vrouw niet.
Ik: Maar Joke deed het bij mij wel.
Bo: Joke is een trut.
Ik: Jij hebt geen mensenkennis. Jij bent getrouwd. Jij maakt
nooit iets mee in dat nette huwelijkje van je.
Bo: Joke is een trut.
Ik: En bij Simenon dan? Bij Siinenon kan dat wel, dat zijn op
zich zelf staande karakters, die handelen nu eenmaal zo,
vooral bij Simenon.
Bo: Simenon is ook een trut.
Op de tenen weggaan is in zo'n geval het beste. Even later
staat Boudewijn op de planken en wordt toegejuicht, terwijl de
geestelijke vader van het repertoire in de kroeg zit en zijn
wonden likt.
Uit het bovenstaande valt af te leiden, dat Boudewijn niet
bepaald spraakzaam is. Hij zwijgt veel, vooral over dingen die
hij helemaal niet zou mogen verzwijgen, zodat ik het meeste
over hem moet vernemen uit de krant of van zijn vrouw. Hij kan
ook geweldig tegen de keer in gaan en koestert een vrij groot
assortiment vooroordelen van de meest wonderbaarlijke aard,
welke hij als schoothondjes aan de borst draagt en die hem met
geen geweld uit zijn hoofd te praten zijn. Vrouwen vergelijkt
hij bijvoorbeeld onmiddellijk met zijn eigen vrouw. Aangezien
Anneke een uniek wezen is, overleeft geen vrouw dit en komt
Boudewijn onveranderlijk tot de slotsom: 'trut'. Vooral mijn
muzen moeten het nogal eens ontgelden - dat ongetrouwde mensen
ook zoiets als gevoel hebben ontgaat hem geheel, en in plaats
van in mijn verzen tedere klachten te zien over de Grote
Liefde, distilleert hij eruit dat het met Joke of Loesje of
Lenneke of Bianca weer niets is, hetgeen neer komt op een met
'trut' doorspekte en slecht verstaanbare tirade over de
vrouwen, Anneke natuurlijk uitgezonderd.
Nu is het gezin De Groot, vooral als je het op een zonnige dag
in Amsterdam tegenkomt, inderdaad iets unieks. De broodmagere,
in een rood spijkerpak gestoken Boudewijn met zijn lange haar
en zijn harlekijnsgezichtje, de gezellige gestalte van Anneke,
van top tot teen in blitz-bloemetjespak, en daartussen de
weliswaar geringe, maar toch reeds onmiskenbaar langharige
Marcel: drie uit Winnie-the-Pooh weggelopen diertjes, die blij
en tevreden met elkaar door het leven schuiven. Vanuit dit
gezichtspunt is het misschien begrijpelijk, dat Boudewijn af
en toe wel eens moeite heeft om al des tekstschrijvers
poëtische narigheid te bevatten. Toch is er tussen ons
een zeer hecht contact, stammende uit overoude tijden, van
middelbare scholen en dergelijke, kortom, uit de tijd van de
'Vrienden van vroeger'. Al verschillen onze huidige
levenswijzen nog zo veel, Boudewijn volgde mij bij het maken
van'Voor de overlevenden'op devoet en zoals ik probeer tijdens
het schrijven in zijn huid te kruipen,zo probeert hij bij het
componeren en zingen in de mijne te kruipen@n dat is het
werkelijke geheim van onze samenwerking.Ook al zouden later
onze wegen uit elkaar gaan, er blijven voor ons beiden
onvergetelijke herinneringen verbonden aan deze lente 1966,
aan de warme dagen en nachten op de 'Bereklauw', het
paradijselijke huis van de familie S. te A., waar 'Voor de
Overlevenden' werd geschreven. Vanaf deze plaats dan ook
hartelijk dank aan onze vriend J.W.S., mede namens Boudewijn
en ook - mede namens u, ons hooggeëerd publiek.
|
|