Het kan verkeren. Als mooie, langharige protestzanger verwierf bij eeuwige roem. Nu kijkt
Boudewijn de Groot met weemoed terug op zijn jeugd en geniet bij ontzettend van de rust die
een geregeld bestaan biedt.
Zanger en liedjesschrijver Boudewijn de Groot (56) had in 1965 zijn eerste hit: Een meisje
van zestien, een door Lennaert Nijgh vertaald chanson van Charles Aznavour. Daarna volgden
o.a. Welterusten Mijnheer de President en Land van Maas en Waal. Aan waardering nog steeds
geen gebrek; toernees waren de laatste jaren ruim van tevoren uitverkocht en de musical
Tsjechov (waarin hij de titelrol speelt) is dit najaar wegens succes geprolongeerd.
Ouder is hij geworden, natuurlijk, maar niet minder aantrekkelijk: stevig, grijs haar,
vriendelijk-regelmatige trekken, nog steeds rank en slank. Momenteel maakt hij furore met
zijn rol van Tsjechov in de gelijknamige musical, een rol die hem past als het jasje dat hij
draagt. Boudewijn de Groot staat weer op de planken en dus reist hij veel. Dat ligt hem
minder, dat rusteloze. Naar eigen zeggen is hij een keer of dertig verhuisd en daaraan heeft
hij een einde gemaakt. Hij keerde enkele jaren geleden terug naar zijn land van herkomst:
de omgeving van Haarlem. Hier wil hij blijven, hier wil hij oud worden. In dt polderland
vindt hij de man terug die hij eigenlijk is. Hier wortelen zijn vijf vroegste herinneringen.
Vader De Groot kwam na de oorlog met zijn drie kinderen uit voormalig Nederlands-Indië
naar Nederland. Zijn vrouw was in 1945 in een jappenkamp gestorven aan dysenterie. De twee
jaar oude Boudewijn, geboren in 1944, werd ondergebracht bij tante Alie in een bovenhuis in
Haarlem; vader ging tijdelijk terug naar Nederlands-Indië om zijn pensioen veilig te
stellen.
"Ons huis keek uit op een kerk, de Nieuwe Bavo. Ik vond het zo'n imposant, ongelooflijk
ingewikkeld gebouw. Als kind was ik altijd weer verbijsterd door al die baksteentjes. Hoe
lang zou het geduurd hebben om dat in elkaar te zetten... Vanaf m'n tweede jaar zag ik hier
op 4 mei de Dodenherdenking, hier werd ik doordrongen van het feit dat er in Nederland een
oorlog was geweest. In mijn herinnering was het ieder jaar windstil op 4 mei."
Wat voor een jongetje was je?
"Ik was geen jongen die met autootjes speelde of veel vrienden had. Ik zat meestal te lezen
en ging helemaal op in de werelden waarover ik las. Ik ben altijd erg gevoelig geweest voor
sferen; ik vond het heerlijk om ergens anders te zijn. Mijn tante werkte buitenshuis en in
die tijd speelde ik bijna altld op straat. Als jongetje van vijf, zes liep ik in m'n eentje
door heel Haarlem. Dat kon toen. Er waren geen enge mannen, er was nauwelijks verkeer, niks."
Dat klinkt een beetje eenzaam...
"O nee, ik genoot er ontzettend van. Ik liep uren te dromen en te kijken. Ik ging
bijvoorbeeld vaak naar het hertenkamp. Daar gaan kinderen nog steeds naar toe, maar altijd
onder begeleiding van volwassenen die zeggen dat ze moeten doorlopen, hun neus moeten
snuiten, niet moeten zeuren. Als je je veilig voelt als kind, is het juist zo heerlijk
rustig om in je eigen wereld te worden gelaten. Ik ging ook vaak naar de Haarlemmerhout. Ik
hield van die wat statig-gezellige sfeer. Toen later op de middelbare school de Tachtigers
werden behandeld, stelde ik me daarbij altijd de Haarlemmerhout voor.
Bij mij thuis nodigde ik bijna nooit vriendjes uit. Eigenlijk is dat nog steeds het patroon
van mijn sociale leven: ik ga zelf weg, ontvang zelden thuis."
Hoe ging het verder met jullie gezin?
"In 1952, ik was toen acht, kwam mijn vader terug uit Indonesië met een nieuwe vrouw.
Mijn broertje, zusje en ik gingen bij hen wonen. Zo was dat nou eenmaal beslist. Ik vond het
vreselijk om bij m'n tante weg te gaan - voor mij was zij m'n moeder - maar het moest. We
kwamen te wonen in een groot huis in Heemstede met een tuin op het zuiden, waar ik een heel
goede jeugd heb gehad. Daar heb ik tot m'n twintigste gewoond. Het huis stond aan een
doodlopende klinkerweg. Op warme zomerdagen was het er doodstil. Ik herinner me die zomerse
sfeer zo goed: de landerigheid en de rust, de warmte in die stille lanen. We tennisten
altijd op straat, hele sets speelden we uit; er was toch geen verkeer. Daarachter lagen de
weilanden - we liepen er zo in - en je kon kijken tot aan de horizon: Schiphol, de
lichtbakens. 's Zomers, als het warm was, zinderde het boven de weilanden. Dan ging ik
vissen. 's Winters liep ik tussen de boerderijen door naar de ijsbaan, waar op natuurijs
werd geschaatst."
Het klinkt bijna als het verloren paradijs...
"De jaren vijftig hebben zich voor mij hier afgespeeld. Deze plek betekent voor mij
jeugdsentiment. Ik ben hier heel beschermd en liefdevol opgegroeid."
Herinneringen worden vaak gekleurd door de eigen beleving, en zijn daarom voor een deel
subjectief. Geldt dat ook voor jouw jeugdherinneringen?
"Jazeker, daarvan ben ik me wel bewust. In mijn beleving bijvoorbeeld groeien kinderen van
nu op in een wereld waarvan de eigenheid is vervlakt. Het verkeer maakt van de omgeving een
eenheidsbrij van infrastructuur, het decor is verdwenen. Maar ik geloof dat kinderen van nu
ook weer van alles beleven door wat er wél is. Dit hangt vooral samen met aanleg, met
hoe je belevingswereld in elkaar zit. Als ik zou zijn opgegroeid in een grote stad, had die
sfeer waarschijnlijk ook een enorme invloed op me gehad."
De protestzanger van de jaren zestig en zeventig die bijna lyrisch is over de jaren
vijftig. Hoe zit dat? Waarover spraken jaren ruim van jullie bijvoorbeeld thuis aan tafel?
"We hadden thuis geen boeiende gesprekken, geestelijk had het wel wat interessanter kunnen
zijn, maar dat komt ook doordat ik ben opgegroeid in een tijd dat de generaties gescheiden
van elkaar leefden. Als grote mensen spraken, moesten kinderen hun mond houden. Je mocht
vaak niet eens naar ouderen luisteren want hun gespreksonderwerpen waren niet geschikt voor
kinderen. Maar daar stond tegenover dat volwassenen zich ook niet voortdurend met jou
bemoeiden. Ik heb een heerlijke jeugd gehad, heel open, met een enorme vrijheid. Dat klinkt
inderdaad misschien vreemd voor de jaren vijftig, waar het er in veel gezinnen nogal benepen
aan toeging, maar mijn ouders lieten mij m'n gang gaan. Ze wisten doorgaans wel waar ik
ongeveer zat, maar ze belemmerden me niet. Die manier van met elkaar omgaan vind ik nog
steeds heel belangrijk. Vertrouwen, openheid, vrijheid: het zijn zaken waar ik nog steeds
aan hecht, het is mijn aard."
Het strand speelt een grote rol in je teksten. Spelen je herinneringen hierbij ook een
rol?
"Tante Alie nam me op mooie zomerse dagen mee naar Zandvoort. Ik zat bij haar achterop de
fiets en leerde zo het liedjesrepertoire uit die jaren, want zij zong altijd op de fiets.
Mariandel, wanneer gaan wij eens aan de wandel, Valencia, Als ik twee keer met m'n fietsbel
bel, Wie is Loesje. En dan ritselden de blaadjes van de struiken zo mooi, je weet wel, die
blaadjes die aan de ene kant groenig zijn en aan de andere kant zilverachtig. Naar het
strand gaan stond voor blijheid, iets feestelijks."
En je bleef, ook als puber, naar het strand gaan. Wat zocht je daar?
"Met m'n vriend Lennaert Nijgh (jeugdvriend en jarenlang de vaste tekstschrijver van
Boudewijn de Groot, red.) en een vriendenkring die deels in Zandvoort woonde, ging ik heel
vaak naar het Bloemendaalse strand. Het strand vormde een hangplek avant-la-lettre. Bad
Zuid, daar gebeurde het. Nou ja, er gebeurde niets hoor; we dronken bier, probeerden wat te
versieren, deelden een groot gevoel van saamhorigheid en luisterden naar radio Veronica.
Maar Het Grote Gevoel was er. Het lied Het Strand is de verwoording van dit gevoel van
verwachting."
Waaraan ontleende je dat gevoel van verwachting?
"Aan het licht, en aan het totaalgevoel dat daarmee gepaard ging. Het gevoel van het heelal,
van het universum. Ik geloof dat ik alle soorten licht die op het strand te zien zijn, daar
heb gezien. Het ochtendlicht, dat zo wezenlijk verschilt van het middag- en avondlicht.
Vanuit de nevel komt stiekem, steels, de zon op in de ochtend. De ochtendzon is mystieker en
zachter dan het licht van de avond. Het licht in het oosten heeft iets vaags. Het oosten
staat bij mij voor het duistere, onbestemde, het Unheimliche. De zon komt uit het duister.
Het avondlicht is helderder, het belooft iets, het biedt toekomst. Dat is ook wat het strand
voor mij betekent, net als Amerika, het land waar ik naartoe wilde.
Als ik in de duinen liep, had ik het gevoel: het westen, daar gaat het gebeuren. Het westen
is veelbelovend, positief. De zon gaat verder, ik wilde mee, óók daar zijn,
maar ik bleef altijd achter."
Toch ben je wel degelijk naar Amerika gegaan, terwijl dat toen - in jouw kringen -
waarschijnlijk als politiek incorrect gold.
"Het was voor mij een land dat stond voor kansen, een land waar je veel kon leren. Ik
herinner me nog dat ik aankwam in Hollywood en dat ik daar die prachtige glooiende heuvels
zag... Ik vond het ongelooflijk opwindend om met dat decor als achtergrond te mogen werken.
Het was een jeugddroom."
Je hebt er vijf jaar gewoond, werd gezien als de Nederlandse Bob Dylan, en nu zit je weer
in een keurig rijtjeshuis in Heemstede. Kun je dat uitleggen?
"Ik ben steeds meer de man geworden die ik eigenlijk ben. In de jaren zestig ageerde ik
tegen de saaiheid van het burgerlijk bestaan, tegen het benepene. Terwijl ik nu, na al m'n
omzwervingen, ontzettend geniet van de rust die een geregeld bestaan biedt. Een huis, een
tuin, een huwelijk, poezen, planten. Het past eigenlijk heel goed bij me. Ik houd van
overzichtelijkheid en van huiselijkheid. En dat in de omgeving waar m'n jeugd ligt: de stad,
de weilanden,de duinen, de bossen, een rivier, de zee. Het was m'n jachtterrein. Er zijn
hier zoveel plekken waar ik herinneringen heb liggen. Ik zwom in de Bronsteevijver, kanode
op het Spaarne, ik ken iedere straat."
Maar het gaat over een leven dat voorbij is; je bent inmiddels opa...
"Het heeft iets moois, iets harmonieus, om oud te worden in de omgeving waar je jong bent
geweest. Het maakt de cirkel rond. Maar ondertussen leef ik wel degelijk in het heden; ik sta
bijna elke avond in een of andere stad te zingen. Ik heb iets met het verleden, met het
verglijden van de tijd. Het vervult me vaak met een gevoel van machteloosheid en nostalgie.
Dat gevoel wordt eigenlijk steeds sterker. Het is het verlangen naar iets wat er niet meer
is. Het gaat gepaard met spijt en verdriet, over wat er was en wat niet terug te halen is;
heel emotioneel. Terwijl ik toen, op het moment zélf, wilde dat ik weg kon, denk ik
nu: was het er nog maar, jammer dat het niet altijd zo kon blijven. Ik weet dat het onzinnig
is en ik praat er eigenlijk nooit over. Ik zal er ook geen liedje over schrijven of er
iemand mee lastigvallen, maar het is een gevoel dat heel vaak bij me is."
Zwerf je nog steeds graag rond?
"Ik vind het heerlijk om in m'n eentje door de waterleidingsduinen te lopen. Doordat daar
bijna niets mag, kom je er ook geen dagjesmensen tegen. En als het regent, ga ik graag naar
Het Kopje, het hoogste punt van Bloemendaal. Met druilerig weer reed ik daar vaak met
Lennaert rond, op zijn Solex, toen we allebei nog op school zaten. Er is nog veel over van
de sfeer uit m'n jeugd, er is nog veel herkenbaar. Ik voel me hier thuis. Ik heb vrienden
die zeggen: wat zoek je er toch, dat bekrompen gedoe, die kak... Ze vinden het hier benauwd,
ze hebben er niets mee, maar het zit nu eenmaal in m'n genen."
|
|