Lennaert schreef, Boudewijn zong en alles wat ze samen deden werd goud of platina. Toch
haperde de carrière van de zanger keer op keer. 'Zingen was misschien nooit
hoofdzaak, maar niets was ooit hoofdzaak.
De Nieuwe Slof in Beverwijk is een van die provincietheatertjes waar het er gemoedelijk
aan toe gaat. Niet zoals in de stad, waar het hautaine volk alleen de deur uit gaat voor
de nieuwste trends. De dorpelingen uit omliggende plaatsjes als Heemstede, Santpoort,
Driehuis en Bloemendaal zijn nog oprecht geïnteresseerd in sterren uit het grijze
verleden, oude glorie en de mindere goden van de popmuziek. Zij hebben, in tegenstelling
tot de stedelingen, nog ontzag voor de cultuur. Zij zijn trouw aan oeuvres en volgen hun
helden op de voet.
Vanavond zijn ze en masse speciaal gekomen voor die bekende zanger van weleer, de
vertolker van beroemd geworden liedjes als Testament, Jimmy, Het land van Maas en Waal of
Prikkebeen. Voor die in Heemstede opgegroeide jongen met zijn gitaar, die ruim dertig jaar
geleden voor het eerst de hoofden op hol bracht, in dit soort theaters in de provincie, en
die nu weer hier staat, voor het thuispubliek.
Boudewijn de Groot, voormalig tieneridool, protestzanger en lentekind van de
Nederlandstalige popmuziek, is terug van weggeweest. Na lange tijd maakte hij weer een CD,
Een nieuwe herfst. Met zijn nieuwe zeskoppige formatie, onder wie de ex-Doe Maar-leden
Ernst Jansz en Jan Hendriks.
Na dertien jaar afwezigheid staat hij deze maand weer op Nederlandse en Vlaamse podia -
gerijpt, volwassen en vooral zeker van zijn zaak. Het zijn nog maar de try-outs voor zijn
On Tour-programma waarmee hij straks de rest van het land zal bestormen, uiteraard met
nieuwe liedjes van Lennaert Nijgh.
Dé Lennaert Nijgh: romancier, columnist voor het Haarlems Dagblad en bovenal de
illustere wederhelft van het ooit zo succesvolle duo Nijgh & De Groot. Jaren hadden ze
elkaar ditmaal niet gezien - zelfs geen telefonisch contact gehad. Ze hadden er beiden
geen behoefte aan. En opeens stond Boudewijn dan weer op de stoep, zoals dat eigenlijk
altijd is gegaan, en moest Lennaert aan de slag.
De breuken tussen Boudewijn, Bo voor vrienden, en Lennaert zijn bijna even talrijk als de
punten die hij achter zijn carrière zette, voor het eerst al in 1968. De Groot, op
dat moment immens populair, was drie jaar eerder doorgebroken met de bescheiden hit Meisje
van 16, een vertaling van Charles Aznavour's Un Enfant. Het jaar daarop was het echt raak
met Welterusten, mijnheer de president. Boudewijn, net 21, werd van het ene op het andere
moment een bekende Nederlander. Maar hij kon - zoals dat wel vaker gaat met té snel
té beroemd geworden sterren - dit enorme succes niet aan en stortte totaal in.
Engelstalige beatgroepjes waren in die dagen in opmars. De Groot wilde af van het
Nederlandse lied en zag het imago dat Nijgh hem leverde niet meer zitten. Hij dweepte nog
even met de flowerpower die net met wierook en Afghaanse jassen was binnengehaald. Dat
leidde tot Picknick, de eerste Nederlandse psychedelische plaat, maar hij voelde nauwelijks
verwantschap met de hippiebeweging. Het jaar daarop perste hij er nog Nacht en ontij uit,
maar echt van harte ging het al niet meer.
"Ik kon niet omgaan met die enorme belangstelling," zegt hij nu, dertig jaar later.
"Bovendien was er een rare paradox tussen de verkoop van mijn platen en de live-optredens.
Mijn muziek was ontzettend populair, maar daar was tijdens optredens niets van te merken.
Mijn platen dreven op orkesten en arrangementen, maar live stond ik daar in mijn eentje,
met mijn Spaanse gitaartje - dat klonk natuurlijk heel anders." Het teleurgestelde publiek,
de negatieve reacties uit de zaal, hij werd er bloednerveus van. Er zat maar één
ding op: stoppen.
Gedesillusioneerd verbrandde De Groot zijn schepen; hij verliet halsoverkop zijn eerste
vrouw Anneke en de kinderen Marcel en Caya en vertrok voor een winter naar Dwingeloo,
Drenthe, om grondig na te denken over zijn toekomst. Dat het was misgegaan kon aan van
alles liggen: te vroeg getrouwd, van de ene op de andere dag populair en rijk, en dan nog
die vreemde discrepantie tussen optredens en platenverkoop.
Hij wilde het grote publiek begraven, en voortaan in het Engels zingen: een steviger beat
maken, niet meer dat zijige, truttige Hollandse. Maar het verblijf op de boerderij in
Drenthe, waar Neeltje en Evelien het huishouden bestierden, liep op niets uit. Hij liet
zich uitvreten door een stel hippies, donderde na twee maanden iedereen eruit en bleef in
zijn uppie nog een paar maanden zitten tot het geld op was.
Hij had inmiddels een nieuwe vriendin, zijn tweede vrouw en moeder van zoon Jimmy, en
besloot terug te keren naar de bewoonde wereld. Er moest tenslotte weer brood op de plank.
Via-via kreeg hij een vaste baan als producer bij de toenmalige platenmaatschappij
Phonogram; daar was hij onder andere verantwoordelijk voor de comeback van de destijds van
kinderprogramma's bekende zanger Rob de Nijs.
Zelf wilde hij - geldzorgen, geldzorgen - ook weer iets gaan ondernemen. "Ik kwam in
zekere zin gelouterd uit Dwingeloo terug. Het Engelse uitstapje was uiteindelijk niet wat
ik wilde. Het moest weer Nederlandstalig worden en eigenlijk met dezelfde mensen met wie
ik in het begin gewerkt had." Lennaert kwam opnieuw in zicht en samen kwamen ze na vijf
jaar radiostilte ijzersterk terug met de elpee Hoe sterk is de eenzamefietser (1973).
"Waar we bij Nacht en ontij de zaken hadden laten liggen, gingen we nu vrolijk verder
alsof er niks was veranderd."
Er was wél wat veranderd. De paranoia die hij had overgehouden aan die vreselijke
optredens, speelde weer op en hoewel er van verschillende kanten werd aangedrongen om weer
te gaan optreden, durfde Boudewijn niet meer. In die dagen liep hij zijn vroegere kameraad
van de Filmacademie René Daalder tegen het lijf. Daalder barstte van de ideeën en
haalde hem over samen met hem een plaat te maken, waardoor de verhouding met Lennaert
opnieuw bekoelde. "René is een ontzettend sterke persoonlijkheid die als een
bulldozer met zijn ideeën en meningen over je heen walst. Als je daar gevoelig voor
bent, laat je je meeslepen." Kwetsbaar en onzeker als De Groot toen was, liet hij zich door
Daalder sturen. Hij probeerde Lennaert er nog bij te betrekken, maar dat was onzin,
volgens Daalder. "Hij zei: waarom schrijf je geen plaat overjezelf, wie je eigenlijk bent
en hoe het is om in Nederland te wonen. Dat kunje toch zelf wel, zei hij, daar heb je
Lennaert niet bij nodig. Het credo was: niks proberen, gewoon doen."
Therapie en zelfinzicht vierden hoogtij. Waar ik woon en wie ik ben verscheen in 1975,
maar was zo introvert dat hij totaal niet werd begrepen. "Het was een zeer moeilijk
toegankelijke plaat, heel droog, heel klein. Hij ademde niet." En weer ontvluchtte
Boudewijn de muziekwereld. Ditmaal vertrok hij met zijn gezin voor een jaar naar Amerika
waar hij workshops muziekleer en arrangeren volgde.
In 1978 kwam Van een afstand uit, met toch weer liedjes van Lennaert, zes jaar later
gevolgd door Maalstroom, die weer leek op Waar ik woon en wie ik ben. Maar ook Maalstroom
werd door het publiek met geen vinger aangeraakt en Boudewijn zei in 1984 tegen Ischa
Meijer dat hij er nu echt genoeg van had. "Ik vind het zonde om nog langer professioneel
muzikant te blijven. Ik wil niet meer teren op de status van ex-idool. Ik ben momenteel
erg verdrietig."
De in Nederland toen nog steeds wereldberoemde zanger had ditmaal definitiever dan ooit
een streep onder zijn carrière getrokken. Het was nu echt gedaan. In de jaren die
volgden, wierp hij zich geheel op het produceren en schrijven van filmmuziek, het vertalen
van thrillers (onder het pseudoniem Frank de Groot) en op het acteren. Hij speelde Tsjechov
in de gelijknamige musical van Dimitri Frenkel Frank en vertolkte een hoofdrol in de film
Let the Music Dance van voormalige klasgenoot Pim de la Parra. Als troubadour was hij
geheel uit beeld verdwenen.
Terugkijkend op mijn loopbaan was het eigenlijk een voortdurend jojoën," geeft de
inmiddels 52-jarige zanger toe. Wispelturig was hij, hij wist nooit wat hij precies wilde,
stond altijd ambivalent tegenover wat hem gemaakt en tevens gebroken had. "Dat komt
wellicht omdat ik nooit de ambitie heb gehad iets te bereiken. Ik had alleen de ambitie er
te zijn. Ik wilde ontzettend graag beroemd zijn in Hollywood of nummer één staan
in de hitparade, maar de machinaties om daar te komen waren me te ingewikkeld. Ik liet het
eigenlijk allemaal op mij afkomen."
Boudewijn de Groot, zanger tegen wil en dank? Daar wil hij beslist niet van weten: "Dat
zingen was misschien nooit hoofdzaak, maar niets was ooit hoofdzaak. Ik moet het op een
gegeven moment van me kunnen afzetten in de wetenschap: zo zaligmakend is het nu ook weer
niet."
Dat vond hij niet alleen van de muziek die hij telkens opgaf, maar ook van zijn vrienden,
kennissen en vrouwen. De enige constante in zijn leven was en is Lennaert Nijgh. "Van alle
relaties die ik had, kwam ik toch steeds weer terug bij Lennaert."
Boudewijn kende hem van kinds af aan, toen de één jaar jongere Lennaert bij hem
thuis in Heemstede over de vloer kwam om met zijn broertje te spelen. De vriendschap bleef
ppervlakkig en ze hadden elkaar al een tijd niet gezien toen Lennaert aan het einde van de
middelbare school opeens weer opdook. Boudewijn: "Ik speelde gitaar in de garderobe van het
Coornhertlyceum voor een groepje bewonderaars, liedjes van Jaap Fischer, toen iemand uit
het publiek opeens dwars door alles heen riep: 'He, Lennaert!' Daar stond hij, met allemaal
zwarte vegen op zijn gezicht. Zo kwam Lennaert dus weer mijn lelven binnenstappen, ditmaal
als een half schoongemaakte Zwarte Piet, en verstoorde hij bruut wat later onze
broodwinning zou worden."
Vanaf toen was het duo De Groot & Nijgh onafscheidelijk, zij het met tussenpozen. Lennaert
schreef, Boudewijn zong en alles wat ze sindsdien samen deden veranderde vrijwel zonder
uitzondering in goud of zelfs in platina. Zodra Boudewijn Lennaert verliet, liepen de
zaken minder succesvol of zelfs helemaal niet. "Ik denk dat er een paar essentiële
raakpunten zijn die met een gemeenschappelijk gevoel voor esthetiek te maken hebben," legt
Boudewijn uit. "Als hij een tekst voor mij schrijft, begrijpt hij exact wat ik wil. Als ik
een tekst van hem lees, weet ik precies wat hij bedoelt. En als ik daar muziek bij moet
maken, is dat bijna een fluitje van een cent."
"De perfecte samenwerking tussen Lennaert en Boudewijn is in de muziekwereld een
zeldzaamheid," zegt Boudewijns muziekuitgever Hans Kusters. "Boudewijn heeft het met veel
anderen geprobeerd, maar alleen met Lennaert ontstond dat magische. Hij is de vader van de
tekst, Boudewijn de moeder van de zang. Het uiteindelijke resultaat is een liedjeskind dat
hen in hun vader- en moederschap bindt."
Maar niet alleen die magie leidde tot het grote succes. Ook de omgeving van Haarlem -
Lennaert was er geboren, Boudewijn woonde er vanaf zijn tweede - speelde een rol in die
verbluffende symbiose. Boudewijn: "Ik herken in de teksten van Lennaert vaak het decor van
Haarlem en van onze jeugd: veel liedjes spelen zich immers hier af, zoals 'De reiziger',
'De rover', 'Malle Babbe' of 'De roos'."
Het is trouwens een wonder dat deze twee-eenheid altijd zo geolied heeft gelopen, omdat ze
ontzettend van elkaar verschillen. Aan de ene kant de nuchtere en onzekere Boudewijn die
niet rookt, niet drinkt, liever niet in de kroeg komt, solitair is en nogal saai overkomt.
Aan de andere kant de romanticus pur sang Lennaert, verzot op sigaretten, drank en
stamcafés, en bovendien altijd in voor een gebbetje.
Maar hoezeer ze ook elkaars tegenpolen zijn, echt grote ruzie hebben ze nooit gehad.
Hooguit was er soms wat wederzijdse korzeligheid. De Groot over Nijgh: "Ik heb vijf jaar
onder zijn dak gewoond en me nooit een moment opgelaten of te veel gevoeld. We zitten
elkaar op geen enkele manier in de weg. Wat ik minder snap: die paar keren dat ik hem links
liet liggen, accepteerde hij dat zomaar. Geen ergernis, geen frustratie, niks. Zelfs geen
onbegrip."
Nijgh over De Groot: "Boudewijn heeft niet één bepaalde hebbelijkheid, dat is zijn
enige makke. Hij is iemand die altijd zijn huiswerk maakt. Hij is veel gediscipli neerder
dan ik. Af en toe een beetje zwaar op de hand, dat wel. Soms zijn lul uit zijn broek halen
en daarmee in het café staan zwaaien zoals ik, nee. Hij kan vreselijk serieus zijn,
op het saaie af."
De Groot over Nijgh: "Ik denk dat ik een stuk minder saai ben dan hij, eerlijk gezegd.
Maar zijn geest is honderd keer minder saai dan de mijne. Bij hem gebeurt alles van binnen,
het is bijna een vierde dimensie. Verder loopt hij wat rond, zit in zijn stamkroeg of
scharrelt door zijn huis. Ik bedoel: daar komt absoluut niks uit."
Toch, hoe vaak ze elkaar ook ontvluchtten, hoe lang ze elkaar ook uit het oog verloren,
telkens kruisten de paden weer. Maar al kennen ze elkaar van haver tot gort, boezemvrienden
zijn het nooit geweest. "Niet in de zin dat we elkaar in vertrouwen nemen of bij elkaar in
therapie gaan. Er zijn massa's dingen die ik van hem niet begrijp, en ook niet weet," aldus
Boudewijn.
Lennaert schrijft weer voor Boudewijn, Boudewijn maakt weer CD's en treedt weer op. Maar
ze zien elkaar nauwelijks en het meeste contact gaat via de fax. "Voor Lennaert hoort
schrijven sowieso meer bij hem dan praten. En ik vind schrijven ook prettiger. Bovendien
is Lennaert momenteel erg moeilijk te verstaan."
Hoelang het nog duurt voordat het weer spaak loopt tussen die twee, weet niemand.
Boudewijn: "Ik houd ermee op als ik zelf geen zin meer heb, en niet meer uit onzekerheid,
paranoia of frustratie. In deze periode ben ik zanger. Misschien besef ik nu eindelijk:
dit is mijn vak, mijn beroep, mijn talent. Want wat ik ook doe: hier kom ik telkens weer
op terug."
Glorieuze tijden herleven vanavond in de Nieuwe Slof. Bij de toegiften gaat het publiek
alvast staan. Boudewijn de Groot komt op, alleen met zijn gitaar. De mensen joelen en haken
in, klappen mee op het ritme van de muziek. Hits van een ver verleden klinken door het
theater. Boudewijn de Groot is terug.
En Lennaert Nijgh? Boudewijns hofdichter, is die ook in Beverwijk? "Die zit geloof ik in
de zaal," zegt de Groot halverwege zijn optreden. "Lennaert, waar zit je?" vraagt de grijs
geworden zanger. Het overwegend grijze publiek applaudisseert driftig, maar een zekere
Nijgh is niet te bespeuren. Voor het Slofpubliek geen reden om er niet een lekker
doordeweeks avondje uit van te maken; het blijft ook na de voorstelling in het theater
voor de bitterballen en het bier.
Terwijl een schare fans zich voor een handtekening rond Boudewijn verdringt, ontwaren we
Lennaert, die toch ergens in de zaal heeft gezeten - klein, iel, ingevallen bekkie. Zijn
kunstgebit, vervelend gevolg van de oorlogswinter'44/'45, valt van ellende uit elkaar.
Moet dringend iets aan gedaan worden, vindt ook hij. Later, in de auto op weg naar zijn
woonplaats Haarlem, merkt hij binnensmonds op: "Het schijnt dat ze nog voor me geklapt
hebben. Was ik godverdomme net even pissen!"
|
|