Cobi Schreijer weet het nog precies: hoe ze destijds - het moet 1964 geweest zijn -
Boudewijn de Groot in het televisieprogramma Nieuwe Oogst zijn liedje Elegie Prenatale
had zien zingen. En hoe ze de volgende dag bij haar troubadourtaveerne de Waag in Haarlem
aankwam en daar twee jongens voor de deur stonden te wachten. "Jij was gisteren op TV!",
zei ik tegen de één. Hij informeerde heel schuchter of hij een keer bij mij mocht komen
optreden. Dat kon natuurlijk. Ik had die tijd iedere vrijdag open podium.
"Maar wie schrijft eigenlijk die teksten van jou?" vroeg ik hem. Hij wees op de jongen
naast hem. Dat was Lennaert Nijgh. Die kende ik wel. Ik had hem vanaf begin 1962 al heel
vaak in de Waag zien zitten. In het publiek. Altijd heel stil in een hoekje. Kort daarna
kwam Boudewijn bijna iedere week wel een paar nummers doen. Ieder nieuw liedje dat hij
had, werd in de Waag uitgeprobeerd."
Boudewijn zelf kan zich die eerste ontmoeting met Cobi Schreijer een kleine veertig jaar
later niet meer zo precies voor de geest halen. Maar zo moet het wel ongeveer geweest
zijn, meent hij. "Het duurde nog wel een week of langer, voordat ik daadwerkelijk in De
Waag zong. Mijn allereerste optreden voor publiek naar aanleiding van die Nieuwe
Oogst-uitzending was voor de Hervormde Jeugd in de kerk de Kolenkit, in Amsterdam.
Dat weet ik heel zeker."
Een jaar later volgde de landelijke doorbraak met de single Een Meisje van 16. Op het
fotohoesje zie je De Groot met zijn gitaar tegen het raam van de Waag geleund, waar hij
daarvoor talloze keren in betrekkelijke anonimiteit had opgetreden. Plots veranderde dat.
Schreijer: "De volgende keer dat Boudewijn bij mij speelde, stond er opeens een rij tot
voorbij Teylers Museum. Allemaal van die jochies van veertien met spuuglokken die de
hele avond één colaatje dronken. Boudewijn zei nog: 'Cobi, ik vind je publiek in De Waag
wel achteruit gegaan.' En ik antwoordde: 'Boudewijn, dat is niet mijn publiek, dat is
jouw publiek'. Boudewijn zei: 'Ik zing die hit niet, vanavond'. En hij zong Meisjes
van 16 ook niet, terwijl die jochies er maar om bleven roepen."
Het Goede Uur
Dat was de tijd die de Waag legendarisch maakte als broedplaats van volksmuziek, folk en
van wat later - véél later - singer/songwriters zou gaan heten. "Daarvóór had je helemaal
niks in Haarlem", zegt Cobi Schreijer met grote stelligheid. "Ik ben ermee begonnen."
En niemand spreekt haar tegen. "Ze wisten in Nederland nog niet eens wat dat was, 'folk'."
Zelf trad Schreijer in de jaren vijftig al her en der op met Nederlandse volkliedjes.
"'Heer Halewijn' en zo. Die vond ik heel mooi." Een enkele keer zong ze ook in Het Goede
Uur, het kaas-en-wijn etablissement aan het Oude Kerksplein dat nog altijd bestaat en
waar destijds vooral ernstig naar 'klassieke grammophoonmuziek' werd geluisterd. Maar een
serieus podium voor volksmuziek en folk bestond niet.
Dat veranderde toen er in 1962 een grote Frans Hals-manifestatie in Haarlem kwam.
Cobi werd gevraagd om in de Waag liederen uit de tijd van Hals te zingen, in een
zeventiende eeuws taveerne-decor. Ze voelde zich meteen thuis in het pand op de hoek van
de Damstraat en het Spaarne. Dat smaakte naar méér. Plannen werden gesmeed en op 31 mei
1963 ging de Waag Taveerne officieel open met als vaste bespelers uiteraard Cobi en naast
haar Ronnie Potsdammer, een Amsterdamse zanger die zich vooral had toegelegd op vertaalde
chansons.
Cobi haalde in maart 1964 de in Amerika al beroemde Pete Seeger naar de Waag ('daar was
toen in Nederland geen mens in geïnteresseerd'); Joan Baez kwam; de Schotse folklegende
Alex Campbell; Paul Simon zong er in december 1965, op een Sinterklaas-koopavond, voor
zeventien mensen. "Een jaar later, toen hij al wereldberoemd was, is hij nog een keer met
Art Garfunkel teruggeweest", vertelt Cobi. "Toen hebben ze voor niets opgetreden;
omdat ik als allereerste vertrouwen in hem had gehad."
De reeks verhalen over internationale beroemdheden die Haarlem aandeden, lijkt
onuitputtelijk. Cobi blikt ook graag terug op de Waag als een soort laboratorium.
"Het was een proeftuin voor wat er komen zou. Ik weet nog dat ik er zelf al héél vroeg
Mijn vlakke Land, de Brel-vertaling van Ernst van Altena zong. Maar ja, later koos hij
toch een jonge meid om het op de plaat te zetten. Dat was Liesbeth List. En die zong dat
nog vals ook."
Toch leverde het bruisende Waagpodium in eerste instantie nauwelijks nieuwe Haarlemse
songschrijvers-talenten op. Behalve Lennaert Nijgh en Boudewijn de Groot dan.
"Ik kwam er al als bezoeker, voordat ik er zelf optrad," herinnert de laatste zich.
"Maar het was eigenlijk meer de sfeer dan de programmering, die mij in die tijd aansprak.
Pas later, toen ik professioneel ging zingen, werd ik via Lennaert met Dylan
geconfronteerd. Concerten van mensen als Pete Seeger en Tom Paxton bezocht ik niet zo
fanatiek. De meesten vond ik eerlijk gezegd een beetje zeikerig. Dat gold zelfs voor mijn
eigen zingen; ik wilde het liefst zoals Dylan klinken, die was rauwer. Maar dat kon niet;
dat was nu eenmaal niet mijn stem. Donovan zag ik trouwens ook wel zitten. Donovan en
Dylan dat waren 'jongens', net als ik in die tijd."
In 1966 presenteerde Boudewijn de Groot zijn album Voor de Overlevenden in de Waag.
Naarmate hij beroemder werd, trad hij er echter minder vaak op. "Vanaf 1967 kreeg je de
flower power. Ik begon ook te blowen en mij in andere kringen te bewegen. Ik kreeg steeds
meer met die hippie-scene en minder met de folkbeweging." De Groot ging, Nijgh bleef en
anderen kwamen, zoals Rikkert Zuiderveld, Ellie Nieman en Herman Erbé, die echter geen
van allen echte Haarlemmers waren. Astrid de Backer, later Astrid Nijgh, was dat wel.
Evenals de op dat moment nog piepjonge troubadour Paul Marselje die in de jaren zeventig
de lp Spoor 3a maakte en vermaard werd als wekelijks verschijnende bard op de Spaarndamse
Kunstmarkten.
Over de drempel
"Ik moet 14 of 15 zijn geweest toen ik er voor het eerst als bezoeker kwam",
vertelt de in 1950 geboren Haarlemmer Paul Marselje. Een paar klasgenoten van mij
speelden toen al zo nu en dan in de Waag. Zelf durfde ik dat podium nog niet op. Ik weet
nog goed dat je daar destijds drie 'scene-tjes' had: de mensen die optraden, het vaste
jonge publiek dat daar bijna als 'groupies' omheen hing en aan die eikenhouten, met
kaarsvet volgedropen tafeltjes vooral elkaar in de gaten hield, en tenslotte het 'gewone'
publiek. Uiteindelijk, tijdens een van de allerlaatste open podia van Cobi Schreijer -
dat moet in 1969 geweest zijn - durfde ik ook iets te zingen. Echt een succes was dat
niet. Maar Cobi kwam na afloop naar mij toe en zei: 'De volgende keer wéér, hè! Iedereen
moet over die drempel.' Die volgende keer kwam pas toen Cobi al weg was."
Het ging financieel niet meer, motiveert Schreijer haar stoppen met de folkclub in 1969.
Ondanks voortdurend aankloppen bij de gemeente kwam ze niet in aanmerking voor subsidie.
En de bezoekersaantallen waren ook zorgelijk. Rijen voor de deur, zoals bij Boudewijn de
Groot in 1965, waren verleden tijd. En hoewel Haarlemmers tot op de dag van vandaag
chauvinistisch over 'hun' folkclub in de Waag snoeven, wezen de harde cijfers -
in de vorm van het adressenbestand van de Vrienden van de Waag - uit dat maar éénderde
van de trouwe bezoekers uit de Spaarnestad afkomstig was.
Alternatieven
Serieuze concurrerende folkpodia waren er in de jaren zestig nog niet in Haarlem,
benadrukt Marselje. Ook de regio kende nauwelijks alternatieven. Vanuit IJmuiden waren
sinds 1963 Helen, John en Nico Schaap muzikaal actief als The Shepherds. In eerste
instantie met religieus repertoire - 'Dank u, voor deze nieuwe morgen' - maar al snel
zongen ze ook 'verpopte' folk en volksliedjes. Traditionals als Vier Weverkens naast
songs van Dylan en Paul Simon. "We waren enorm populair, maar niet iedereen kon onze
versie van die muziek waarderen," vertelt Helen Shepherd. "We hebben in de jaren zestig
toch zeker een keer of zes in de Waag opgetreden. Maar ik wist dat Cobi Schreijer ons
te weinig authentiek vond." Al snel kwam het trio in een ander circuit terecht:
optredens voor militairen; de Sleeswijk Revues. Folk werd er steeds minder gezongen.
En van een folkpodium in de IJmond was al helemaal geen sprake.
Begin 1971 werd de Waag als troubadourpodium nieuw leven ingeblazen door een vereniging,
opgericht door twee Haarlemse folkliefhebbers: Wim Polak en publicist Frank Herzen.
En met succes. De artiesten kwamen terug. Buitenlandse coryfeeën, maar ook Haarlemmers
als Marselje en de op dat moment nog volop puberende Maarten Eijsker.
Terwijl Herman Erbé - van wie in 1975 het album De Potsenmaker zou verschijnen - steeds
meer het baken achter de bar van de Waag werd, besloot Polak in 1973 tot een nieuw
avontuur: zijn eigen folkcafé De Teerling, op vijf minuten lopen in de Kleine Houtstraat.
"Concurrentie was het niet, want ik programmeerde live-muziek op de donderdag en Herman
deed dat in De Waag op zaterdag," vertelt Polak. "En als hij daar een topgroep als Planxty
had staan, dan ging ik natuurlijk ook bij hem luisteren." Hij somt namen op van vermaarde
folkies die bij hem speelden: John Renbourn, Paul Millns.
Haarlemmers waren er eigenlijk heel weinig bij. Ja, Piers Hayman, de Brit die hier was
komen wonen en drie mooie folkrock-albums zou maken met gitarist John Kuiper uit Halfweg.
En Maarten Eijsker. "De Teerling werd gezien als de nieuwe Waag", herinnert Eijsker zich.
"Ik weet nog dat Willem Polak altijd alle concerten op cassettebandjes opnam. Die werden
op andere dagen dan weer in het café afgespeeld."
Op zolder
Eind jaren zeventig is het opeens allemaal afgelopen. Cobi Schreijer heeft in 1975 nog
één poging ondernomen om de gouden tijden op de historische plek te doen herleven.
Maar de jaren zestig blijken definitief passé en het initiatief is een kort leven
beschoren. De Waag wordt een restaurant. "Rond '78 was het genre min of meer dood,"
weet ook Paul Marselje nog. "Nederlandstalig was uit. Folk was uit. En in plaats van
drie keer per week kon ik nog maar drie keer per maand spelen." Kort daarna werd hij
fulltime politicus en belandde de gitaar voor lange tijd op zolder.
Datzelfde jaar, 1978, deed Willem Polak de Teerling van de hand. Zijn opvolger bleef
muziek programmeren, maar dat was vooral rock. Piers Hayman maakte in 1980 zijn derde
album met John Kuiper en emigreerde vervolgens naar Nieuw Zeeland. En Maarten Eijsker
dompelde zich helemaal onder in de snel opkomende Haarlemse rockscene.
Meer dan tien jaar lijken de folkies en troubadours vervolgens verdwenen uit Haarlem.
In 1990 is het wéér Cobi Schreijer die een initiatief neemt. Nu in de Zanderzaal.
Boudewijn de Groot en Lennaert Nijgh komen een keer en krijgen veel publiciteit, maar
van een werkelijke opleving van het genre kun je niet spreken. Die komt pas een jaar of
vijf later, als de termen Americana en singer/songwriter in de populaire muziek net zo'n
actuele klank krijgen als 'folk' dertig jaar eerder. Café's als Studio aan de Grote Markt
en De Roemer aan de Botermarkt beginnen weer met enige regelmaat Ieren en Amerikanen
te boeken. En wat belangrijker is: ook Haarlemse musici worden erdoor aangestoken.
Eijsker blaast het stof van z'n akoestische gitaren en zingt weer uit het oude
folk-songbook. Hij is ook prominent te horen op het in 1998 verschenen album van Te Loo
& Comotives, de groep rond Haarlemmer Jeroen te Loo. (die zich op de hoes nota bene bijna
exact zo laat afbeelden als Boudewijn de Groot op diens comeback-plaat "Een nieuwe Herfst"
uit 1996)
Nieuwe generatie
Een nieuwe generatie songs schrijvende zangeressen staat op, van wie Kirsten en Bloem al
snel door grote platenmaatschappijen in de armen gesloten en met zachte drang in de
richting van het meer commerciële popcircuit worden geduwd. Maar dat is een kwestie van
productie-cosmetica. In 1965 zouden ze gewoon met hun akoestische gitaar op het Waagpodium
hebben gestaan. terwijl Cobi Schreijer hen van een afstand goedkeurend en bemoedigend had
toegeknikt.
In diezelfde Waag wordt thans zelfs weer regelmatig folk gespeeld en gezongen, zij het
héél informeel. Paul Marselje was er onlangs met zijn oude liedjes. En Maarten Eijsker
kwam er nog niet zo lang geleden op een spontaan 'schuifdeuren-festivalletje' terecht.
Ondertussen reist Boudewijn de Groot met zijn huidige superband van de ene naar de andere
uitverkochte schouwburgzaal. Maar in de toegift, als hij helemaal in z'n eentje
Verdronken Vlinder en Testament brengt en je doet je ogen dicht, dan voel je bijna hoe het
zo'n veertig jaar geleden begonnen moet zijn.
|
|