De norm op de tong van Boudewijn de Groot

auteur: Filip Devos
geplaatst in: Onze Taal, januari 2008

Eenentwintig was hij pas toen hij in 1965 met Een meisje van zestien zijn eerste grote hit scoorde. Die bewerking van een chanson van Charles Aznavour zou voor Boudewijn de Groot het begin betekenen van een uiterst succesvolle carričre, een carričre die hem meer dan veertig jaar later alle superlatieven bezorgt waarmee iemand beladen kan worden. Een uniek fenomeen in de Nederlandstalige muziekwereld, zo heet het. In Vlaanderen was De Groot dit jaar voor de tweede keer de centrale gast op de Nekkanacht; hij toert met de nieuwe cd Lage Landen en geeft een bundel eigen liedteksten uit, Hoogtevrees in Babylon.

Boudewijn de Groot bracht zijn liedjes, op
enkele schaarse uitzonderingen na, altijd in
zijn moedertaal. In de jaren 1960 was dat
niet zo evident. Was het een bewuste keuze?
Mijn invloeden lagen in eerste instantie in de Engelse taal, maar mijn allereerste vocale voorkeur ging naar het Franse chanson, met name naar Brel en Brassens, mijn twee favorieten, en naar het Nederlands, vooral naar Jaap Fischer. er was niet echt een Engelse invloed, al had ik wel sympathie voor de rock-’n-roll. Ik vond dat leuk om naar te luisteren, maar ik zag het niet echt als ‘mijn’ muziek. ik heb nooit echt overwogen Engels te zingen. ik leg me nogal snel neer bij datgene wat op mijn pad komt.
Op dat pad trof Boudewijn de Groot al vlug
een jeugdvriend, Lennaert Nijgh.
Omdat Lennaert beter was in liedteksten schrijven – zelf teksten schrijven, dat lag me niet, dat zat er niet in – en omdat Lennaert die songs in het Nederlands schreef, ontwikkelde zich dat dus in een logische richting. Ik heb me daar altijd aan gehouden, omdat ik nogal plichtsgetrouw ben. Het kleine uitstapje naar het Engels was meer uit lafheid en onzekerheid. Kijk, als je optreedt tussen beatgroepen en voor een uitzinnig publiek, dan krijg je dat publiek wel mee met protestsongs als Meneer de president, maar niet met rustiger nummers als Testament. Het publiek accepteerde dat niet, en dat bracht me in de war. ik heb me dan maar overgegeven aan wat het publiek wou: Engels, maar ik ben daar snel op teruggekomen.

Vlaanderen was in die tijd een oase en een toevluchtsoord, want het Nederlandse chanson, het luisterlied, werd er veel meer geaccepteerd dan in Nederland, waar er een veel kleiner publiek voor was. Iedere keer dat ik naar Vlaanderen afreisde, was dat voor mij een enorme opluchting. Dat gaf een weldadig gevoel van ‘eindelijk rust’, ‘eindelijk een publiek dat begrijpt wat ik doe en waar ik het over heb’.

In zijn essaybundel Mijn Nederland beschrijft Geert Van Istendael hoe hij vandaag – veertig jaar na zijn kennismaking met nummers als Testament en Vrienden van vroeger – het Nederlands van Boudewijn de Groot (‘het mooiste Nederlands aller tijden’) nog altijd probeert te imiteren. Ook leerlingen zouden dat moeten doen. ‘De uitspraak van de Hollandse aankomende jeugd zou wellicht toch een klaain beitje beiter zaain chweist dan nu,’ stelt Van Istendael, die eraan toevoegt: ‘Nederlands. Geen Hollandse rasp. Geen Vlaamse ruwbouw. Geen bestofte ij uit Leuven of Mechelen. Geen bemodderder uit Dordrecht of Hilversum. Nederlands!’ en meteen bestempelt hij Boudewijn de Groot als dé uitspraaknorm: ‘En waar de norm ligt, dat is de evidentie zelf, de norm ligt op de tong van Boudewijn de Groot’. Die uiterst verstaanbare uitspraak zou met zijn Haarlemse afkomst te maken hebben, werd ooit al gesuggereerd.

Ja, dat wordt gezegd, ja. in Kennemerland, waar Haarlem ligt, is geen dialect; er is nauwelijks een accent, maar als je iets meer naar het noorden gaat, dan krijg je het Noord-Hollands en het West-Fries, wat weer duidelijk wel hoorbaar is. Als je meer naar het zuiden gaat, krijg je meer dat Westlandaccent. Er zijn wel woorden en uitdrukkingen die typisch Haarlems zijn, maar een accent is nauwelijks aanwijsbaar.
Of zijn succes in Vlaanderen onder meer te maken heeft met die
onbekakte uitspraak?
Nee, toen ik begon had ik een onwaarschijnlijk bekakte uitspraak. Als je mijn eerste plaat vergelijkt met zeg maar tien jaar later, hoor je een ontwikkeling in mijn uitspraak. Tussen de single-opnames van Strand over Elegie Prenatale naar De eenzame fietser (Red: Jimmy dus) hoor je een duidelijk verschil in uitspraak. die eerste liedjes zijn naar Nederlandse normen vrij bekakt; later werd het neutraler Nederlands.

De verpoldering van het Nederlands in het noorden is ook toegeslagen in de liedjesbranche, terwijl daar bij De Groot geen sprake van was, al was dat Poldernederlands toen al wel volop in de maak. Zijn generatie maakte er blijkbaar werk van een zo gaaf mogelijke uitspraak te hanteren. Denken we maar aan Jan De Wilde, Zjef Vanuytsel, Miel Cools, Miek en Roel. Ja, die heb ik altijd kunnen verstaan, zegt De Groot. Of daar een bewuste taalcultuur achter stak?

Ik kan ook niet anders. ik probeer het te doen zoals het volgens de regels der spraakkunst en eloquentie moet. Maar ik heb er nooit veel werk van gemaakt. Zo ben ik nu eenmaal gebouwd.

De Groot wordt in een adem genoemd met Lennaert Nijgh. Over Nijgh schrijft hij in zijn liedjesbundel: ‘Als hij een tekst bij me afleverde, waren er vaak woorden of uitdrukkingen waar ik niet mee overweg kon of die te ver van mijn taalgebruik af stonden.’

Kijk, Lennaert was nogal een rederijker. Hij had een enorme taalkennis en schroomde ook niet om woorden te gebruiken die, als je ze leest binnen de context van een gedicht, heel goed te begrijpen waren, maar om te zingen toch iets te remmend werkten. Als je zingt over een meisje en haar onderwasje, dan denk je: wat is dat? Af en toe had Lennaert woorden die zo archaďsch waren dat ik dacht: als jongeling van 21-22 jaar kan ik dat gewoon niet zingen. Je had ook wel eens zinsconstructies die dicht in de buurt van Nicolaas Beets en dat soort mensen lagen. Er is wel eens wat doorheen geslipt, bijvoorbeeld om het rijm. Neem nu ‘zou ik jou voor willen dragen op beide handen met me mee’, dat is een rare zinsbouw, maar het moest voor het rijm. Lennaert zelf wou nooit iets veranderen, ik moest het zelf doen. We hebben nooit samen teksten geschreven, nee. Het enige wat ik deed, was teksten veranderen. Soms was het rigoureus, en in twee gevallen zo rigoureus dat ik het maar onder mijn eigen naam heb uitgebracht: Aeneas nu en Babylon waren dat. Maar verder gaf Lennaert altijd teksten met de opmerkingen ‘je ziet maar wat je ermee doet’.
Vlaanderen gaf me een weldadig
gevoel van ‘eindelijk rust’.
Zelf teksten schrijven ziet De Groot als een grote uitdaging. Hij heeft het over ‘hoogtevrees’. Of hij daarmee bedoelt nooit zo hoog te kunnen komen als Nijgh?

Nee, ik weet niet of het te vergelijken is, want zijn stijl is anders dan de mijne. Zijn teksten zijn zo ongelooflijk goed, mooi van idee en uitwerking; ze zitten goed in elkaar, zijn mooi van taalgebruik en spitsvondig wat rijm betreft. Voor dat niveau moet je echt talent hebben. Dat is niet alleen een kwestie van ervaring en van veel doen, maar ook een kwestie van goddelijk talent, en dat heb ik niet. Dat beeld van die hoogtevrees is wat overtrokken. Ik weet dat ik nooit een tekst zal schrijven die even goed is als zijn beste teksten. Maar daar maak ik ook geen punt van. Ik vind teksten schrijven gewoon leuk om te doen.
En teksten schrijven is geen kwestie van transpiratie, maar van inspiratie,
zo blijkt.
Nee, het is geen kwestie van zwoegen, maar van wachten tot het komt. Voor alle teksten die ik geschreven heb, ben ik gaan zitten en heb ik zitten wachten tot er iets kwam. Zo is het met alle teksten gegaan: wachten op de eerste regel en dan gaat het vanzelf. Het was nooit wroeten en zwoegen en zweten. Tot nog toe is het altijd op een wonderbaarlijk soepele wijze gegaan: wachten tot die hand begint te schrijven. Of hij zijn teksten laat rijpen?

Nee, wat ik doe, is mijn teksten onmiddellijk nadat ze geschreven zijn nog eens overlezen. Als ik dan vind dat het een goede tekst was, nou, dan denk ik onmiddellijk van nu moet er muziek bij. Meteen. Dan gaat de tekst misschien op een andere manier werken en moet je zaken veranderen omdat het ritmisch niet lekker loopt of omdat een rijmschema in de melodie moet worden aangepast. Dat wordt dan een soort wisselwerking. Maar als ik een tekst geschreven heb en ik vind hem bij herlezing mooi, dan is dat in principe de tekst.

Keurige teksten, zo merkte neerlandicus Peter Burger ooit op: ‘Wat ik toen niet hoorde, was hoe onschuldig en beschaafd die liedjes eigenlijk waren. Zelden heeft protest zo netjes geklonken. En toch, toen Boudewijn de Groot in 1966 over de Vietnamoorlog zong: ‘Denk vooral niet aan de 46 doden, die vergissing laatst met dat bombardement’ (‘Welterusten, meneer de president’), zeiden televisietechnici die opnamen van zijn optreden monteerden: ‘Nou, nou, die jongen zegt voor de televisie dingen, waarvoor een ander in de gevangenis zou komen...’ Wat was Nederland toen keurig, zeg’.

Nederland was toen keurig, maar het werd in het rebelse, het schoffies-achtige getrokken. dat keurige werd aanvankelijk op een speelse manier omvergegooid: jongens die belletje gingen trekken, liepen niet meer weg voor oom agent, maar ze bleven staan. Het is eigenlijk
Tot nog toe is het altijd op
een wonderbaarlijk soepele
wijze gegaan: wachten tot die
hand begint te schrijven.
altijd allemaal keurig gebleven, tot aan de rappers. Als je die rapsongs in het Nederlands hoort, dan merk je veel invloed van slang, en die rappers schuwen geen woorden als kut, kloten en noem maar op. Dat was vroeger ondenkbaar in gezongen teksten. Alles wordt gezegd in rapteksten en niemand kijkt daar nog van op. Dus de acceptatie van het taalgebruik is veranderd, maar heel lang is de Nederlandse liedtekst keurig gebleven. Bovendien, een lied als Elegie Prenatale was nogal schokkend toen ik het op televisie bracht door het onderwerp, niet door het taalgebruik. Jaap Fischer zal voor een oudere generatie ook wel minder acceptabel geweest zijn dan wat men tot dan toe gehoord had.
Vroeger hoorde je nauwelijks een verschil tussen De
Groot en, zeg maar, een Zjef Vanuytsel. Tegenwoordig
hoor je meteen of je met een Nederlandse of een
Vlaamse zanger te maken hebt. De landen zijn op dat
gebied uit elkaar aan het groeien?
Nee, dat voel ik niet zo. Je hebt wel mensen die moeilijker verstaanbaar zijn omdat ze slechter articuleren, maar bij jongeren is dat in Nederland alvast geen punt. Ze kijken meer naar het grotere geheel. Vroeger was die verstaanbaarheid wel een belangrijker item. Nee, in taalgebruik in Vlaanderen hoor ik niet zoveel verschillen tussen nu en toen. En ook de gemiddelde, normaal zingende Nederlander verschilt in dat opzicht niet van de gemiddelde Vlaamse zanger. Nogmaals, het gebruik en het accepteren van dialecten en accenten, en het wat minder verstaanbaar zingen, om wat voor reden dan ook, is meer geaccepteerd. Maar Vlamingen articuleren duidelijker: qua articulatie kan ik nieuwe Vlaamse zangers en zangeressen goed volgen.

Ook met dialectpop heeft De Groot geen probleem. Als je die vrijheid hebt, waarom zou je dan de beperking van een taal opleggen waar je minder affiniteit mee hebt dan de taal die in je bloed zit?

De Groot bladert een nummer van Over taal door dat ik hem geef, en wijst me meteen op een spellingfout in een interview met Kees van Kooten. Kijk: chique, dat moet chic zijn. Maar of hij wordt nu met d, t of dt geschreven wordt, dat maakt allemaal niet uit, zei hij zelf ooit. Ach ja, daar lig ik niet wakker van. Het is een esthetische kwestie: ik wordt met een -t vind ik gewoon niet mooi staan. Ik vind het gezeur over ‘het moet op één manier’ eigenlijk onzin: als iemand kan lezen wat er staat en begrijpt wat er staat, dan maakt het in principe niet uit hoe je schrijft. Kijk, we maken samen een afspraak over een regel: schrijf -t na de stam voor de derde persoon. Ik vind alleen dat je er toch niet zo ontzettend voor terechtgewezen hoeft te worden als je je niet aan die afspraak houdt. Op school blijven zitten omdat je verkeerd spelt, dat is toch pijnlijk?

Boudewijn de Groot, Hoogtevrees in Babylon. Alle eigen teksten van 1963 t/m 2006. Baarn: Tirion, 2007. isBN 978 90 4390 940 2, 196 blz., 19,95 euro.


Omhoog
Terug