Bijna 150 liedteksten Lennaert Nijgh in bundel 'Ik doe wat ik doe'.

De kunst van het zingend vertellen.

auteur: Richard Stekelenburg
geplaatst in: IJmuider Courant 16 september 2000

Alsof er een kapotte antieke vaas gerestaureerd moest worden: Puzzelen, ontbrekende stukjes boven tafel zien te krijgen. De schrijver: "Er kwamen dingen boven water waarvan ik het bestaan niet eens meer wist. Waaronder dingen die dan uiteindelijk toch als niet bij mij horende heb afgedaan. Teksten die al lang kwijt waren, doken op via internet. Raar hoor. Want ik dacht dat ik het allemaal redelijk op orde had. Om te wennen aan een nieuwe tekstverwerker had ik al eens mijn hele oeuvre, dat ik in multomappen had zitten, op de harde schijf gezet. Klaar toch? Mooi niet."

Kick van der Veer zocht als literaire schatgraver verder. Graven, graven, graven. En toen kwam de periode van het heen en weer faxen. Over inhoud, over wel of niet opnemen in de bundel en zo ja: welke versie. En dan moest nog worden uitgezocht wie wat wanneer en hoe op plaat had gezet. En maar faxen. Altijd 's nachts. "Want Kick is ook een uil, vliegt ook des nachts. Ja, ja."
Het resultaat van al dat zoeken is een fraai uitgevoerde bloemlezing van bijna 150 van Lennaerts teksten. Teksten die hij schreef voor Boudewijn de Groot, voor Ramses en Liesbeth, voor Rob de Nijs, Adèle Bloemendaal, Fred Piek, Astrid Nijgh en zovele anderen.
De teksten in Ik doe wat ik doe zijn in de meeste - niet alle - gevallen afgedrukt zoals ze zijn gezongen. Nijgh zelf is geen sleutelaar. Als het ei gelegd is, is het ei gelegd - is zijn motto. Wat anderen er daarna mee doen is hun zaak. En de anderen, de uitvoerenden, gingen niet zelden met zijn teksten aan de slag. Maar daar heeft Lennaert dus nooit van wakker gelegen. Van der Veer de afgelopen maanden waarschijnlijk des te meer.
Want ook van de gezongen versies zijn er soms meerdere. Zo staat de oorspronkelijke tekst van Malle Babbe in de ik-vorm, geschreven voor Adèle Bloemendaal. Voor Rob de Nijs, die er in 1975 een hit mee scoorde, werd een zij-vorm geïntroduceerd. Terwijl Boudewijn de Groot later weer regels heeft aangepast voor zijn versie. In het boek is gekozen voor de oervorm. Toch de mooiste, volgens Nijgh.
En zo valt er, zeker voor de kenners van het werk van Lennaert Nijgh, meer te spitten in Ik doe wat ik doe. Neem Liefde van later, een vertaling die Lennaert maakte van een Jacques Brel-song. Lennaert: "Dit is mijn vertaling, al is die nooit zo op plaat verschenen." Herman van Veen zingt een kortere, iets andere versie. Het verschil? Er zit één regel in die tekst waaruit blijkt dat het om een kinderloos echtpaar gaat. Heel mysterieus. En Brel is dood, dus het waarom daarvan, daar kom je nooit meer achter. Maar die regel geeft dat lied zoveel magie: 'Heel deze kamer om ons heen / waar nooit een wiegje heeft gestaan / draagt sporen van een ver verleden'. Bij van Veen zit dat wiegje d'r niet in. Van Veen had natuurlijk zo overduidelijk wél kinderen, dat zou voor veel verwarring hebben gezorgd. Ik weet niet meer wat hij ervan gemaakt heeft.
Herman van Veen zingt in zijn versie: 'waar ons bed steeds heeft gestaan'. Lennaert: "Jajaja. Een bed in een kamer…tja, daarmee wordt het toch een beetje een armoedige situatie." Er staan ook dingen niet in het boek. "Nee, de dingen die ik met Boudewijn op school gemaakt heb, staan er niet in. Als ik dood ben wordt dat mooi curieus materiaal. Leg het dan maar in het tuinhuisje van Wim Kan."
En Kick van der Veer heeft, volgens de verantwoording achterin het boek, eveneens tevergeefs gepleit voor de opname van De Eeuwige Soldaat, de vertaling van The Universal Soldier. Lennaert:" Dat vind ik een kutlied. Ik heb dat toen weliswaar vertaald, maar ik zou het zelf nooit uit mijn bek gekregen hebben. Ik wilde trouwens helemaal geen vertalingen in dit boek opnemen. Maar goed, er zit natuurlijk wel veel bekends tussen. Dus vooruit. Al heb ik wel paal en perk gesteld. Met de stelregel: Er worden geen kaarsen voor het raam gezet! Mede op last van de brandweer en de verzekeringsmaatschappij. Geen kaarsen." En aldus sneuvelde het door Rob de Nijs gezongen 'kaarsenlied'.

Het is niet de eerste keer dat er van Lennaert Nijgh een tekstbundel verschijnt. In 1975 verscheen al Tachtig teksten, in 1991 gevolgd door Tekst en Uitleg. "Maar dat is toch voer voor De Slegte gebleken", stelt de schrijver enigszins mistroostig vast. Het blijft natuurlijk moeilijk, zo'n liedboek zonder muziek. En voor die tekstboeken van mij, was indertijd wel wat aandacht, maar gerecenseerd zijn ze bijvoorbeeld nooit. Wie moet dat ook doen, dat is ook een vraag. Een literatuurcriticus? Hier ten lande…?" Lennaert laat een van pijn doortrokken gezicht zien - 'Ai!' ."
In Vlaanderen hebben ze mijn werk wél onder de loep genomen. Maar Boudewijn en ik hebben destijds al vastgesteld dat we daar serieus worden genomen, terwijl hier in Nederland… nou ja, laat maar. Wat het verschil was? Onze begintijd viel samen met de studentenrellen in Leuven. En wij waren duidelijk een argument in die strijd daar. Ja! En we waren een tegenzet. Brel is natuurlijk prachtig, maar lag in een goed deel van Vlaanderen toch… hoe zal ik het zeggen… Ze konden hem wel doden.
Het was de tijd van het Franse chanson. En dat was in de ogen van die Vlamingen de zoveelste bevestiging, dat ze boeren waren. Dus waren wij belangrijk. Af en toe was dat wel een beetje gênant overigens. Maar wel heel anders dan in Nederland. Hier was je toch langharig tuig, eigenlijk."
Een gouden tijd, daar Vlaanderen, eind jaren zestig. Lennaert als 'manager' van Boudewijn - uit financiële overwegingen na een compleet mislukt en - stom! - zelf gefinacierd filmavontuur. "Vlaanderen. Al dat hecht georganiseerde jeugdwerk daar. Het Verbond Van Grote Gezinnen. Dat soort verenigingen. En die gingen tegen elkaar opbieden. Dorpen die zo ver uit elkaar lagen als Heemstede en Hillegom, organiseerden alle twee hun eigen luisterliedfestival en probeerden elkaar daarin te overtreffen. Dat hield nooit meer op. Voor je het wist begon de pauze om half een 's nachts. Wonderbaarlijk. In een steenfabriek in de middle of nowhere waar vierduizend muisstille mensen zaten te luisteren.
Zo scheurden we door Nederland en Vlaanderen in Boudewijns eerste auto. Een BMW. Dat was dan wel een beetje in tegenstrijd met zijn image, maar het ging als een kogel. Ik bedoel: Astrid en ik hebben dezelfde stukken in een Eend afgelegd, maar dat schoot toch een stuk minder op hoor. Je moet je daarbij bedenken dat er nooit geld overbleef voor een hotel. Dus moest je altijd maar weer terug naar Haarlem. En ik op terugweg maar lullen, lullen, lullen om te voorkomen dat er iemand achter het stuur wegzakte. Astrid en ik zijn nog een keer van de oprit van een snelweg gehaald door zo'n politieporsche. Die trof ons daar slapend aan. Ai! D'r zijn wat van die anekdotes. Je wilt er eigenlijk niet over nadenken.
Het zoeken van Boudewijn en mij naar het geheimzinnige plaatsje Wevelgem of daaromtrent, na het roken van een pijpje. In de mist! Plaatsaanduidingen als Gibraltar en Bethlehem doken langs de kant van de weg op. En wij tegen elkaar: 'Dit gaat niet goed, dit gaat niet goed'.
Dat 'managen' van Boudewijn liep op een gegeven moment wel uit de hand. Ik had daar allemaal fantastische ideeën over. Maar financieel kon het allemaal helemaal niet en ondertussen schreef ik nauwelijks nog een tekst. Op de sigaar in mijn hoofd na was ik directeur geworden. En een schrijver moet schrijven, niet lullen. Geen tycoon willen uithangen, of theatermaker willen zijn. Gewoon schrijven, dat is al heel wat. Toen kwam ik op het idee om voor Rob de Nijs te gaan werken. Nou, ik geloof dat ze toen definitief hebben gedacht dat ik koekoek was geworden. Zo van 'Ach, ik geloof dat die ouders nog wat geld hebben, die zullen wel voor hem zorgen'. Ja, ja. Het zijn natuurlijk leuke verhalen voor bij de centrale verwarming.
Ik doe wat ik doe laat, meer dan de voorgaande bundels, de veelzijdigheid van Lennaert Nijgh als schrijver zien, mede door de gekozen rangschikking. De chronologie is losgelaten, van een thematische groepering is evenmin sprake. De teksten zijn simpel maar doeltreffend in alfabetische volgorde gerangschikt, van Aan de andere kant van de wereld tot Zuster Ursula. En in die volgorde trekken al die verschillende sferen aan je voorbij.
Natuurlijk is er een centraal thema dat steeds terugkeert. Het is de onrust, het onvervulde verlangen, het eeuwige zoeken. "Maar gaat niet driekwart van wereldliteratuur daar over", zegt Lennaert dan. " Een romanticus is een romanticus, zo word je geboren. Het lastige van het woord romantiek is allen dat het in de spreektaal zo wezenlijk iets anders betekent, dat ik het maar liever niet gebruik. Romantisch tafelen… "Weer die geslagen blik in de ogen. "Aaarggh, daar heb je die kutkaars weer. Niet voor het raam!"
"Ik heb alles uit het genre gehaald wat er in zit", zegt Lennaert zelf en daar valt weinig tegen in te brengen. Hij schreef protestliederen, dromerige sfeerbeelden, zeemansliederen, liefdesgedichten, humoristische teksten in vrijwel alle denkbare vormen: van rederijkersballades tot het vrije vers. Allen die fascinatie voor ' de vorm' maakt Nijgh in Nederland vrijwel uniek. Want wie zijn er naast hem?
Lennaert: "Heb jij ze geteld dan? Maar goed, ik vermoed dat je gelijk hebt. Maar is het ook belangrijk? In wezen is het natuurlijk een analfabeet medium. Liederen zijn hoorbaar. De oude barden konden niet eens schrijven en hun publiek kon dat evenmin. Dan ontstaat de vertelkunst. En die vorm, ach die zie je pas als het opgeschreven is. Nederlanders zijn gefascineerd door het geschreven woord, dat is waar. Maar wat ik doe, komt uit een andere traditie. Het is de kunst van het zingend vertellen. Dat is rap trouwens ook.
De balladevorm leent zich heel goed voor bijtend werk. En dat klopt weer met het feit dat het in verzetspoëzie weer is teruggekomen. Die opsommingen met die stokregel die er als zweepslag achteraan knalt, dat is een hele goede vorm. Ik wilde dat soort vormen graag beheersen. Drs. P kan het. Kees Stip kon het ongelooflijk goed. Martinus Nijhoff ook. En ik zag wel in dat als je de vorm te rigide toepast, ze niet meer werkt. Dan krijg je vader Cats, zo'n dreun. Je moet er tussenin gaan zitten.
Als ik schrijf heb ik alles in mijn hoofd, orkesten, gitaren, alles. Het zingt in mijn hoofd. Ik hoor de melodie. Maar op het moment dat Boudewijn, of iemand anders, daar een melodie op maakt dan ben ik de mijne vergeten. En dat is ook prima. Nee, ik heb het nooit als een gemis gezien, dat ik die eigen melodie niet kon gebruiken. Wat nou gemis? Zelf uitvoeren? Dan zou ik gek zijn geworden van het feit dat ik dat niet goed genoeg kan. Ik kan niet zingen. Nou, en één Leonard Cohen is meer dan voldoende, meneer. Ja?"
Een schrijver moet schrijven. 'Waarom' laat zich niet gauw vertellen. Lennaert: "Waarom wordt een ervaring een tekst? Een ander gaat naar de Riagg. Zolang ik niets opschrijf… Dat is met schilderen ook zo. Je hebt iets prachtigs in je hoofd en dan moet je dat gaan uitvoeren met vingerverf en een oude tandenborstel. Dat is het gekloot. Je ziet wat het worden moet, maar het is er nog niet. Neem een brok marmer. Alleen Michelangelo weet wat er in zit. Maar haal het er maar eens uit.
Waar het om gaat is een eigen werkelijkheid te creëeren. Die los staat van alles. Kijk, sommige dingen die ik heb geschreven lijken misschien historisch, althans zo worden ze vaak omschreven. Maar vaak bevatten ze helemaal geen tijdsaanduiding. Goed, Meester Prikkebeen heeft 't een beetje. Maar dat is 'Het Land Van Ooit'. Dus toch een eigen werkelijkheid. En goed, Jan Klaassen de Trompetter heeft het. Maar dat is doelbewust sollen met de schoolplaten van vroeger. Daar werd ik achteraf hartelijk voor bedankt door onderwijzers, want ik had de boel natuurlijk wel op zijn kop gezet. De trompetter in het leger van Prins Willenm II van Oranje laten sneuvelen in de slag op de Mokerhei. Leg dat maar eens uit!
De Reiziger is een van mijn favorieten. Dat is een wereld die in zijn essenties terugkeert en duidelijk niet de Vinex-locatie is, maar ook geen negentiende eeuw. Een eigen werkelijkheid."

Tot slot - letterlijk, want het zit als toevoegsel achterin het boek - is er De Razende Bol, de plaat met zeemansliederen die Lennaert bijna dertig jaar geleden maakte, maar waar niemand in wilde geloven. "Iedereen zei tegen me: 'sodemieter op, ga naar je nest'. 'Geiteneukersmuziek' noemden ze 't. Maar ik heb daar een studie van gemaakt hoor, vergis je niet. Ik heb thuis zeshonderd uur van die herrie staan. En boeken, boeken. Ik bedoel, ik weet er wel wat van hoor.
Richard DeBois, uitgerekend hij, de producer van de Dolly Dots, zag er wel wat in. Met hem kon ik het zelfs voor elkaar krijgen dat ik het carillon van De Drommedaris in Enkhuizen als begeleiding onder de zang van Astrid kon gebruiken. En ik fabriekte de Incredible Stringband en Die Zauberflöte aan elkaar.
Wat mij voor ogen stond was zoiets als de lp Morris On van Fairport Convention. De folkrock, dat was de basis, maar folkrock is een hybride. En zoals alle hybriden was ook dit onvruchtbaar.
Toch is het een cultplaat van twee generaties varend Nederland geworden. Ik ben tot dit jaar aan toe lastig gevallen door mensen, die 'm willen hebben. De aantallen slechte kopietjes die er van zijn… En tegenwoordig sterft het van die shanty-koren en van al die dingen die ik toen al verzon, maar destijds niet van de grond kreeg. Kijk, ik wilde die plaat toen al samen met een boek uitbrengen, maar dat kon in die tijd nog niet! Dus ja, De Razende Bol moest in Ik doe wat ik doe komen. Daarmee haal ik, heel erg, alsnog mijn gelijk.


Omhoog
Terug