Boudewijn de Groot:
'Ik schijn de eerste 62-jarige te zijn die vanuit het niets op één binnenkwam'
Boudewijn de Groot is helemaal terug. Zijn jongste cd schoot recht naar de top van de
Nederlandse hitparade, het lied 'Avond' haalde vorig jaar nog de eerste plaats in de
top 2000 aller tijden en straks wordt hij gefêteerd in twee volledig uitverkochte
Sportpaleizen. De zanger zelf kijkt geamuseerd toe. 'Als men me maar vaak genoeg op
een voetstuk blijft plaatsen, wil ik daar wel even in meegaan.'
Boudewijn de Groot ziet er moe uit, en bovendien heeft hij barstende hoofdpijn.
De muziek in de bar waar we elkaar spreken gaat op de stilste stand en er wordt water
aangevoerd, maar het duurt even voor hij zich op het gesprek kan concentreren.
Hij praat traag en stil, slentert vaak door zijn zinnen en houdt regelmatig halt om
van een woord te proeven. Het lijkt erop dat De Groot, in de herfst van zijn carrière,
weer net zo populair is als toen hij in het hart van de swingende sixties met platen
als Picknick en Voor de overlevenden van popmuziek een concept maakte dat ook in het
Nederlands overeind bleef. De voorbije veertig jaar is hij dan wel uitgegroeid tot
een van de monumenten van het Nederlandstalige lied, maar die nummer één van onlangs,
dat deed hem toch weer wat.
"Het streelde mijn ijdelheid, uiteraard", grinnikt hij, met pretoogjes die aangeven
dat hij geen grap vertelt. "Maar het nevenverschijnsel vind ik eigenlijk nog veel
interessanter. Ik schijn namelijk de eerste 62-jarige te zijn die vanuit het niets op
één is binnengekomen. De erkenning doet sowieso deugd, maar het feit dat ik zo ook
een record heb gevestigd, lijkt me al even speciaal. Ik weet niet hoe het komt, maar
op dit moment volgt de ene aangename verrassing de andere op. Ik heb zopas een boek
uitgebracht en dat is eveneens goed ontvangen. Al die meevallers kunnen me bij vlagen
erg ontroeren. Bovendien geven ze me het idee dat ik nog lang niet dood wil."
Misschien heeft het te maken met het feit dat u een aantal nummers hebt die
inmiddels verankerd zitten in het collectieve geheugen. Voor veel mensen maakt uw
muziek deel uit van hun leven.
Boudewijn de Groot: "Ik ben me ervan bewust dat mijn platen bij nogal wat mensen de
soundtrack van hun leven vormen. Dat geeft me nog meer het gevoel dat ik het ergens
voor doe, dat zo'n liedje meer is dan iemand zomaar een tijdelijk pleziertje bezorgen.
Als een van je liedjes een substantieel onderdeel wordt van iemands leven, zie ik dat
als een belangrijke toevoeging aan de waardering van het publiek. Maar uiteraard is
het niet de reden waarom ik platen maak."
Boudewijn de Groot: 'Ik ben me ervan bewust dat mijnplaten bij nogal wat mensen de
soundtrack van hun leven vormen. Dat geeft me het gevoel dat ik het ergens voordoe.'
Waarom doet u het dan wel?
"Omdat ik graag muziek maak en bovendien denk dat ik daar een talent voor heb. Als je
een gave meekrijgt, moet je daar ook iets mee doen, vind ik. Daarnaast blijft mijn
nieuwsgierigheid een drijfveer: zodra er een idee opwelt, wil ik toch graag weten hoe
zich dat na verloop van tijd tot een concreet lied ontwikkelt. In die zin streef ik
dus toch een doelstelling na, al ben ik er inmiddels achter dat het zoeken naar de
perfectie een hopeloze en dus nutteloze zaak is. Daar doe ik dus niet meer aan. Dat
hoort bij de voordelen van het ouder worden: je verwerft er meer inzicht door."
Straks wordt u op de Nekka Nacht gevierd als de godfather van het Nederlandstalige
lied. Voelt u zich ook zo?
"Als men me maar vaak genoeg op een voetstuk blijft plaatsen wil ik daar wel even in
meegaan, maar het is niet meteen een omschrijving die ik zelf op mijn paspoort zou
zetten. Peter Koelewijn, dat is de man die het Nederlands als eerste tot een pop-taal
heeft gekneed. En zowel Thé Lau als Raymond van het Groenewoud schrijven regelmatig
nummers waar ik flink jaloers op ben. Bij de nieuwste generatie voel ik dat minder,
(denkt na) Thé heeft me terloops wel eens voorgesteld om wat samen te gaan doen,
maar ik weet niet of ik verondersteld word om daar zelf het initiatief toe te nemen.
Wat dat betreft ben ik zo'n dansschoolleerling die nog niet weet of ik moet leiden of
geleid moet worden."
In uw boek Hoogtevrees in Babylon schreef u ook al dat u een hele trage leerling
bent als het op schrijven aankomt. Eigenaardig, voor iemand die al zolang met taal in
de weer is.
"Ik ben gewoon ontzettend lui. Bovendien moet ik eerst ergens het plezier van inzien
voor ik me er ten volle op toe kan leggen. Pas nu weet ik dat tekstdichten een zeer
plezierig werkje kan zijn, ook als het niet lukt. Met muziek componeren ligt dat
anders, omdat me dat sowieso wat makkelijker afgaat en ik daar inmiddels een zekere
routine in verworven heb. Teksten bedenken is voor mij al bij al een vrij nieuw
gegeven en daar zit voor mij toch nog een zekere spanning in. Gaat het lukken of niet?
En als het resultaat er dan toch is, maakt dat het kindje extra mooi. Ik ervaar
schrijven als een soort mystieke gewaarwording, alsof ik aan een ouijabord zit en er
op onverklaarbare wijze plots een nummer tevoorschijn komt. Als zo'n tekst dan klaar
is sta ik daar met een soort kinderlijke trots naar te kijken."
Er zitten nogal wat Bijbelse beelden in uw teksten. En referenties aan de dood.
Hoe komt dat?
"(denkt na) Dat zal met de leeftijd te maken hebben. Zo'n nummer als 'Achter
de hemelpoort' is een soort cartoon die ik in mijn hoofd had getekend. Daarbij komt
iemand aan in de hemel met de vraag of hij God kan zien. Alleen: die schijnen ze daar
niet te kennen."
Zou u erg ontgoocheld zijn, mocht het uzelf overkomen?
"Nee, want ik ben een agnost. En als blijkt dat er geen god is hangt alles natuurlijk
van het alternatief af. Mocht ik in plaats daarvan naar een tuin met zeventig maagden
worden geleid, zou je me niet horen klagen. Dan heb ik de eeuwigheid om me daar mee
bezig te houden en is er verder niets meer om me druk over te maken. Ik denk meer aan
de dood dan vroeger, word er ook vaker mee geconfronteerd en ben er me daarom meer
van bewust Dat zal dus ook wel meespelen wanneer ik mijn nummers schrijf"
Hebt u de kaap van de zestig soepel genomen of ontsnapt u toch niet aan de gedachte
dat u inmiddels flink over de helft zit?
"Wat mijn eigen leven betreft hou ik me daar niet zo mee bezig. Ik sta eerder stil
bij de vraag hoelang ik het nog vol kan houden om te blijven zingen. En wat doe ik
als ik begin te lijken op die mijnheer die daar loopt en eruitziet alsof hij 89 is?
Zo iemand zie ik niet meer op een podium staan. Dus wat doe ik met mijn leven als ik
op "die manier naar een hogere leeftijd loop."
En? Wat denkt u?
"Ik geloof niet dat er dan nog een publiek voor me zal zijn, maar ik hoop alleszins
dat ik thuis op de een of andere manier toch met muziek bezig zal kunnen zijn.
Eigenlijk wil ik daar ook niet te lang bij stilstaan, omdat ik me onmogelijk kan
voorstellen hoe het me over pakweg tien jaar zal vergaan. Daarover nadenken is al net
zo zinvol als tobben over de vraag of god bestaat. Zolang je kwiek en vief genoeg
overkomt denk ik dat je zelfs op je tachtigste nog op een podium kan staan. Aznavour
is ook nog altijd bezig. Het komt er gewoon op aan om dingen te doen die bij je
leeftijd passen."
De Stones zijn generatiegenoten van u, maar die doen nog steeds alsof ze 25 zijn.
Ziet u zich nu nog het Nederlandstalige equivalent van 'I Can't Get No Satisfaction'
zingen?
"Nee, natuurlijk niet. Het onderwerp zou ik wel kunnen bezingen en misschien zelfs
nog met een gelijkaardig woordgebruik Alleen moet je dat anders brengen. Niet zo
huppelend. Anderzijds: ik betrap mezelf erop dat ik nu zelf ook veel meer huppel dan
vroeger. Niet omdat ik me jonger wil voordoen. Ik durf gewoon meer. Maar ik zal nooit
een Mick Jagger zijn die kokketeert en als een halve nicht over het toneel loopt."
Voelt u de tijd stilaan wegtikken? Ik vraag het maar omdat u er tegenwoordig een
haast onwelvoeglijke productiviteit op nahoudt. In drie jaar tijd hebt u twee cd's
gemaakt, een volledige tournee afgewerkt, een live-dvd opgenomen én in Flikken
meegespeeld.
"Zodra je weer in zo'n routine zit stimuleert dat enorm. Dan is de grond weer bemest,
omgespit en geëgd. Dan kan er weer van alles groeien en bloeien. Het klopt dat ik
veel gedaan heb, de laatste tijd. Maar dat kwam omdat het zich aandiende, het lukte
en ik er zin in had. Het is dus niet zo dat ik echt de drang voel om mijn
productiviteit op te drijven. Evenmin voel ik de behoefte om haast te maken, al besef
ik ook wel dat ik geen twintigjarenplan meer moet opstellen."
U bent vertaler Engels en kont dus goed vergelijken: laat het Nederlands zich
emakkelijk tot een gezongen taal kneden?
"Het Engels is alleszins gemakkelijker, omdat die taal buigzamer is. We ontberen
voorlopig nog een traditie die naam waardig, maar als er genoeg tijd overheen kan
gaan ben ik ervan overtuigd dat het Nederlands zich net zo gemakkelijk laat zingen
als Engels of Frans. De vraag is vooral of het Nederlands die tijd nog gegund is,
want je merkt toch dat Engels heftig opkomt in de dagelijkse spreektaal. Tieners
doorspekken hun gesprekken almaar nadrukkelijker met Engelse woorden. Dat heeft met
een soort misplaatst machismo te maken, met een angst om niet voor vol te worden
aanzien. Ik zie er een gebrek aan psychologisch evenwicht in en dat kan nooit goed
zijn."
Toen u in de vroege jaren zestig platen begon te maken, had je in Nederland en
Vlaanderen niet veel meer dan het levenslied, waarop door universitairen destijds
heel erg neer werd gekeken. U drukten ze wel meteen aan de borst. Uw muziek
beschouwden ze als een soundtrack voor intellectuelen.
"Lennaert (Nijgh, zijn tekstschrijver, die in 2002 overleed, BS) en ik roeiden
tegen de stroom in en hielden voet bij stuk. Ik vraag me nog steeds af waarom toen
niet meer artiesten onze kant zijn uitgegaan. Veel mensen die toen in de kleinkunst
zaten - Miek & Roei, Peter Blanker - hebben nooit de moeite genomen om hun vertrouwde
straatje uit te lopen. Zelfs Wim De Craene, wiens muziek toch dichter aanleunde bij
wat ik zelf deed, heeft zijn banden met het chanson en de folk nooit helemaal
doorgeknipt. Terwijl we hen hadden laten zien dat het kon. Kennelijk waren ze niet
genoeg geïnteresseerd in die muziek om ze zelf te gaan maken. Heel merkwaardig."
Hoe kijkt u terug op de dood van Lennaert Nijgh?
"Het spreekt voor zich dat ik hem mis, al heeft zijn dood wel tot gevolg gehad dat ik
zelf teksten ben gaan schrijven. Verder is onze samenwerking een dichtgeslagen boek.
We hebben iets nagelaten wat mij en heel veel andere mensen altijd dierbaar zal
blijven, maar ik voel geen spijt of wanhoop omdat we nooit nog samen een lied zullen
maken. Ik betreur wel dat we samen nooit meer kunnen gaan varen. Want daar heb ik
heel goede herinneringen aan."
Terwijl jullie toch niet meteenkaars beste vrienden waren.
"We waren geen boezemvrienden, dat klopt Maar niettemin spraken we regelmatig af en
dat soort dingen deden we dus wel samen. Stilzwijgend, haast. En dat mis ik wel,
zonder daar verder al te verdrietig over te doen."
Denkt u achteraf dat jullie het maximum uit die vriendschap hebben gehaald?
"Ja, het had nooit meer kunnen zijn dan het geweest is. Maar ik zal het wel altijd
jammer blijven vinden dat we in onze jonge periode niet meer hebben gedaan, niet nog
wat avontuurlijker zijn geweest. Ik had die drang om nieuwe dingen te proberen graag
gehandhaafd, maar Lennaert kon er de energie niet meer voor opbrengen. Ik blijf
vinden dat we daar meer hadden kunnen doen, dat de mogelijkheden niet waren uitgeput."
Uw zoon Marcel heeft wel eens gezegd dat jullie tot elkaar waren
veroordeeld.
"We hebben nooit een haat-liefdeverhouding gehad, dus ik weet niet precies wat hij
daarmee wil zeggen. Eigenlijk stonden Lennaert en ik net heel neutraal tegenover
elkaar. Laat het me zo zeggen: we konden niet zonder elkaar, maar hoefden ook niet
koste wat het kost met elkaar. Het was, kortom, niet erg als we elkaar niet zagen,
maar niettemin voelden we soms toch de behoefte om eikaars gezelschap op te zoeken.
We konden heel goed samen zijn zonder dat de ene de andere irriteerde. Het enige waar
ik me echt aan stoorde, was dat hij te weinig met zijn talent deed. Hij verzon voor
zichzelf steeds vaker smoezen om niet te schrijven, terwijl ik in de waan verkeerde
dat er snel nieuw werk zou volgen. Dus toen er niets kwam, was ik daar niet blij mee."
In 'De blauwe uren' zingt u letterlijk: 'Nu jij niet meer kunt schrijven /
moet ik het zelf maar leren'. Op uw jongste plaat zijn de meeste liedjes van uw hand,
terwijl u in uw boek zegt dat u wellicht nooit zo goed zal worden als Nijgh.
Sinds Lennaert Nijgh overleden is, schrijft Freek de Jonge wel eens iets
voor u. Is het de bedoeling om mettertijd tot een gelijksoortige samenwerking te komen?
"Nee. Freek is wel iemand bij wie ik kan aankloppen voor teksten en de kans is groot
dat hij achteraf iets klaar heeft waar ik heel gelukkig mee ben. Alleen: hij schrijft
natuurlijk in de eerste plaats voor zichzelf. Bij Lennaert kon ik zelf ook heel
gemakkelijk dingen veranderen, terwijl dat bij Freek een stuk moeilijker ligt. Als ik
daar iets wil aanpassen, neemt hij me dat meteen weer uit handen. Terwijl ik mijn
vondst vaak ontzettend goed vind, al durf ik hem dat nooit luidop te zeggen.
De samenwerking verloopt dus wat moeizamer. Maar als een tekst goed is, maakt het
niet uit wie hem geschreven heeft. Dan zou hij zelfs van jou mogen zijn. Zodra er
muziek onder staat en ik hem een paar keer gezongen heb, wordt het toch iets van
mezelf. Dan zit mijn ziel er in en niet die van de tekstdichter."
Bent u impulsief?
"Nee."
Ik vraag het maar omdat u in de loop van uw carrière een paar keer uw afscheid
hebt aangekondigd, maar daar achteraf toch telkens weer op terugkwam.
"Goed, maar op al die momenten werd ik door wanhoop gedreven. Een kat in het nauw
maakt rare sprongen, maar ik geloof niet dat het een impulsief beest is. Ik overweeg
nogal vaak wat ik ga doen en daar kan ik dan heel zeurderig over doen. Ik hak niet
snel knopen door, ben niet half zo avontuurlijk aangelegd als ik zelf wel zou willen.
"maal dat
Wat sprak u er als tiener in aan om beroemd te willen worden? Ik zie in u niet
meteen iemand die voor glitter en glamour valt.
"In eerste instantie wilde ik een beroemde filmster worden. Niet zozeer met het doel
om door iedereen aanbeden te worden, maar vooral omdat filmsterren op foto's
voortdurend door luxe werden omgeven. Het leek me een prinselijk leven. Vandaar ook
die rol in Flikken, al heeft me dat helaas geen zwembad opgeleverd, (lacht) Later
werd ik simpelweg gedreven door de fascinatie om mezelf op de radio te kunnen horen.
Dat vond ik iets buitengewoons en ik wilde weten wat voor een wereld daarachter
schuilging. Er was nog geen televisie, toen, dus een beeldcultuur die naam waardig
had je niet. Zelfs popconcerten waren een zeldzaamheid en bovendien ontbrak het me
aan het geld om daar naartoe te kunnen gaan. De muziek was, kortom, een mysterieuze
wereld vol magie. Het leek me heel boeiend om daar deel van uit te maken."
Vindt u wat u nu doet achteraf bekeken een waardig alternatief voor die eerste
droom: filmster worden in het verre Hollywood?
"Eerlijk waar: het komt toch behoorlijk dicht in de buurt. Ik vraag me nog steeds af
hoe het is om wereldberoemd te zijn. Het moet vast een heel aparte sensatie zijn
maar mijn bekendheid in Vlaanderen en Nederland geeft me toch al een indicatie van
wat het grote werk inhoudt."
Ik hak niet snel knopen door, ben niet half zo avontuurlijk aangelegd als ik zelf
wel zou willen
In de aantekeningen bij uw boek schrijft u ergens dat het u zwaar valt om over het
verleden te praten en u noemt zichzelf iemand die uit volle overtuiging nostalgisch
is.
"Niet dat ik er mee te koop loop, maar het klopt dat ik heel erg bezig ben met het
verleden. Vaak raak ik in een aan de paniek grenzende wanhoop wanneer ik stilsta bij
de onherroepelijkheid van dingen. Als ik iets niet terug kan halen, raak ik daar
overdreven door van slag. Mijn nostalgie begint vijf minuten geleden al. Alles wat
geweest is, wekt bij mij een gevoel van weemoed op."
Stel dat u vandaag opnieuw uw 'Testament' maakt, zouden daar dan heel andere
dingen instaan dan veertig jaar geleden?
"Natuurlijk. Dit keer zou de klemtoon veeleer op mijn relatie liggen. En op mijn
carrière. Dingen waar ik trots op ben of die ik bij nader inzien beter anders had
aangepakt, (zwijgt) Eigenlijk zie ik al mijn platen als een nalatenschap.
Ik vind het intriest dat iemand als Toon Hermans tijdens zijn leven zo geliefd was
maar na zijn dood meteen rigoureus in de geschiedenis wordt bijgezet. Af en toe heb
je nog wel het obligaat herdenkingsprogramma of even een kort revivaltje. Maar hij
rolt niet meer dagelijks over de tong. Zoiets doet me stilstaan bij de
vergankelijkheid van wat ik zelf doe. Het enige waar ik me mee troost is dat mijn
platen ook nog bij mensen in de kast zullen staan lang nadat ik er mijn kop bij
neergelegd heb. Het zou me zeer plezieren mochten ze dan, al is het maar af en toe,
toch nog eens gedraaid worden."
|
|