Lennaert Nijgh is de onrust voorbij

tekstschrijver van boudewijn de groot overleden

auteur: Dirk Steenhaut
geplaatst in: De Morgen (België), 29 november 2002.

Brussel,
Een van de grootste Nederlandstalige liedtekstschrijvers van de voorbije eeuw heeft gisterochtend in Haarlem, na een korte ziekte, voorgoed zijn pen neergelegd. Lennaert Nijgh was 57. Zijn bekendheid dankte hij vooral aan zijn samenwerking met zijn jeugdvriend Boudewijn de Groot die, zij het met enkele onderbrekingen, ruim 35 jaar standhield. Ze leverde onsterfelijke liedjes op, waaronder 'Strand', 'Meisje van 16', 'Welterusten meneer de president', 'Testament', 'Verdronken Vlinder', 'Meester Prikkebeen' en 'Het land van Maas en Waal'.


Nijgh was het soort schrijver dat met alle literaire vormen overweg kon maar de directheid van de spreektaal prefereerde boven stilistische tierlantijntjes. Nu eens kwam hij met een dromerige sfeertekening op de proppen, dan weer met een hartstochtelijke liefdesballade of een door de politiek geïnspireerde woede-uitbarsting. Toch was het resultaat altijd helder en poëtisch. Twee jaar geleden werd hij, naar aanleiding van het verschijnen van zijn tekstbundel Ik doe wat ik doe, nog gehuldigd tijdens de opening van het Amsterdamse Kleinkunstfestival. Hij liet zich die hommage met plezier welgevallen, ook al stond hij bekend als een curieuze kluizenaar. "Ik heb nooit ergens bijgehoord", benadrukte hij ooit in een interview. "Ik ben geen bijhoorder, geen joiner. Ik sta overal naast."

Behalve Boudewijn de Groot hebben nog heel wat andere artiesten gretig van Nijghs talent gebruikgemaakt. Op vraag van Jasperina de Jong leverde hij teksten voor de show Jasperien & Josefien en voor Liesbeth List vertaalde hij de dramatische Mauthausen-cyclus van Mikis Theodorakis, die hij bestempelde als "de Europese Bob Dylan". In de vroege jaren zeventig was Lennaert Nijgh de drijvende kracht achter de comeback van Rob de Nijs, een tieneridool op zijn retour dat, dankzij nummers als 'Jan Klaassen de trompetter' en 'Malle Babbe', in één klap weer naar de hoogste regionen van de hitlijsten werd gekatapulteerd. Voor zijn ex-vrouw Astrid bedacht Nijgh dan weer een radicaal feministisch repertoire, ook al had hij het bekende 'Ik doe wat ik doe', waarin een prostituee stelt dat ze zich voor haar keuzen tegenover niemand hoeft te verantwoorden, oorspronkelijk voor Jenny Arean gemaakt.

Ook in theater- en musicalkringen was Lennaert Nijgh geen onbekende. Met de rockopera Ik, Jan Cremer uit 1985, bewees hij alvast dat hij meer was dan het relikwie uit de jaren zestig waar sommigen hem voor versleten. Het feit dat zijn carrière met een piek was begonnen, bleef hem echter lange tijd parten spelen. "Ik moest constant met mijn eigen verleden concurreren", zei hij wel eens. "Stel: je bent Rembrandt. Je schildert. En je begint met De nachtwacht. Tja, natuurlijk moet je dat dan je hele leven horen."

Nijghs werkrelatie met Boudewijn de Groot begon op het Coornhertlyceum in Haarlem. In 1957 speelden ze er samen in een schoolrevue en later zaten ze samen aan de filmacademie in Amsterdam. Daar maakten ze een achtmillimeterfilm waarin De Groot twee liedjes van hemzelf zong. Toch kwam hun gezamenlijke doorbraak er pas in 1965 met een vertaling van Charles Aznavours 'Meisje van zestien'. Lennaert Nijgh maakte in die tijd Nederlandse versies van klassieke songs van Jacques Brel en Boris Vian, maar zijn eigen teksten klonken minstens even trefzeker. Meestal stonden die in het teken van de onrust, de zoektocht naar de liefde, het uitstel van het volwassen worden, het eeuwige onderweg zijn en het onvermogen zich te binden. Dat laatste viel trouwens letterlijk te nemen: Nijgh was driemaal getrouwd en even vaak weer gescheiden.

Zijn leven lang bleef hij in de schaduw van de artiesten die zijn werk uitvoerden, maar daar zat hij niet mee. "Als je in de schijnwerpers wilt staan, moet je geen tekstdichter worden", vond hij. Dat neemt niet weg dat hij vanaf het begin hoge ambities koesterde. "Ik was dag en nacht doordrenkt van de behoefte, nee, de morele verplichting wereldberoemd te worden. En Boudewijn was mijn instrument om zo ver te komen."

Lennaert Nijgh zag een parallel tussen zijn artistieke alliantie met Boudewijn de Groot en die tussen Van Kooten en De Bie. Toch voelde hij er weinig voor de reden van die chemie te analyseren. "Ik hoef dat geroer niet", vertelde hij aan de Volkskrant. Tegenover Humo was hij iets spraakzamer: "Hoe komt zo'n winning team tot stand? Er is geen beginnen aan om dat te ontraadselen. Het is gewoon iets vanzelfsprekends."

Wat Nijgh en De Groot met elkaar bond, was een gedeelde jeugdromantiek. In andere opzichten waren ze elkaars tegenpool: "Boudy was altijd het beste jongetje van de klas. Ik was diegene die altijd bleef zitten", aldus de verbaalste helft van het duo. "Hij is introvert, ik lul graag. En ik nam ook altijd de initiatieven, legde de contacten. Mijn teksten waren er steeds eerder dan zijn muziek."

Boudewijn de Groot noemt Lennaert Nijgh de allerbelangrijkste persoon uit zijn carrière: "Hij schrijft voor mij, over zichzelf." Dat hun relatie ups en downs kende, was volgens Nijgh de logica zelve: "Je kunt het vergelijken met mensen die heel jong trouwen. Die hebben ook de hele tijd de neiging zich aan elkaar te ontworstelen."

Tijdens de tweede helft van de jaren tachtig had Lennaert Nijgh te kampen met een writer's block. "Mijn hoofd was leeg. Zoiets kun je alleen maar accepteren. Dat heb ik op mijn boot geleerd. Zolang je met de golven meegaat, blijf je heel." Die strategie zou vrucht afwerpen, want in 1998, vijftien jaar na Van een afstand, schreef hij voor Boudewijn de Groot weer een verzameling liedjes, die werd vastgelegd op de cd Een nieuwe herfst.

Aan zijn engagement uit de jaren zestig heeft Nijgh nooit verzaakt. Dat bleek bijvoorbeeld uit de columns die hij de jongste vijftien jaar schreef voor Het Haarlems Dagblad. In die stukjes wond hij zich op over de Golfoorlog, stelde hij het beleid van diverse overheden aan de kaak en op een keer werd hij op straat in elkaar geslagen omdat hij de dubieuze praktijken van een bedrijf aan het licht had gebracht.

Twee jaar geleden vroeg Betty Mellaerts hem in een interview voor De Morgen waar hij wilde sterven. "Dat wíl ik helemaal niet en het houdt me ook niet bezig", repliceerde hij. "Ik ben onsterfelijk."


Omhoog
Terug