Boudewijn zelf over:
Nacht en ontij
Bron: booklet bij Wonderkind aan het Strand
Het in jugendstil opgetrokken buiten 'Kareol' in Aerdenhout vormde het décor van
de presentatie van deze elpee. Het was bitter koud, het landgoed werd allang niet meer
bewoond, alle kamers waren leeg en de hal van tegels en marmer was zo immens dat de twee
warmeluchtkanonnen weinig konden uitrichten. Rolf ten Kate, pr-baas van Phonogram, had
een stoet dwergen en lilliputters van Tony Boltini uitgenodigd, een figurante had zich
verkleed als heks en alles zag er behoorlijk spookachtig uit. De sfeer van de plaat.
Na vier platen met alleen maar liedjes wilde ik er een met een verhaal maken - een soort
luisterfilm. Met een vriend van de filmacademie, Lucien Duzee, kwam ik op het idee het
verhaal van een heksensabbath te schrijven. Veel middelbare-schoolpathos, uitbundig
gestrooi met exotische namen als Tlazolteolf, Torralba, Gauricus, Baldur; van alles werd
erbij gesleept - als het maar mystiek klonk. En ook muzikaal kon alles. Van een
middeleeuws heksenlied tot het electronische laboratorium van Dick Raaijmakers, van een
Gregoriaans koor tot een wervelende finale die een mengeling moest zijn van Bach en
Wagner. Letterlijk wervelend, want ik wilde graag dat het hele orkest als het ware in
een kolkende spiraal hemelwaarts zou vliegen. Het geluid moest daarom niet alleen van
links naar rechts en weer terug bewegen, maar ook van voren (dichtbij) naar achteren
(veraf). Dat was een probleem in die tijd: onze mengtafel had die mogelijkheid niet.
Maar Albert Kos was vindingrijk en knutselde een soort miniatuurkoffiemolentje in elkaar
waarmee hij de muziek niet alleen kon laten 'cirkelen', maar tevens harder en zachter
kon laten worden. Want dat moest, wilden we een draaikolkeffect bereiken. Het bleek ten
slotte alleen te werken als je een koptelefoon opzette. Quadrofonie was er nog niet en
met twee luidsprekers gaat het geluid alleen maar heen en weer; met een koptelefoon zit
je voldoende midden in het geluid om een werveling te ervaren. Maar het idee en de
oplossing waren te mooi om niet uit te voeren.
Tony's liefde voor de klankkleur van de cello en mijn liefde voor 'Souvenir humoresque'
(Dvorák; en dan bij voorkeur in de uitvoering voor viool en piano) vormden de
basis voor het eenzame duo in het regenachtige bos. De band die de popmuziek voor zijn
rekening neemt, zou later The Tower heten en wie goed luistert hoort dat ik heel in de
verte en met een flinke dot galm in het Engels sta te zingen: "The wind will fly up
the sand and cover the tracks... '. Tja.
De electrische gitaar door het hele werk heen is van Eelco Gelling.
De electronische geluiden hadden we opgenomen in de studio van Dick Raaijmakers in Den
Haag, waar we op een natte, donkere avond naartoe waren gegaan. Andere effecten, die
misschien elektronisch klinken maar het niet zijn, hadden we zelf in de studio
gecreëerd. Zo is mijn stem op een gegeven moment vervormd door middel van een tape
die bestond uit minuscule stukjes witte en magnetische band. Het effect was dat mijn
stem een soort schorre vervorming kreeg. We speelden tapes achterstevoren af, vervormden
galm en vertragingen en gebruikten geluidseffecten.
En we moesten na afloop uiteraard weer met zes handen mixen - en aan het koffiemolentje
draaien, dankzij Albertus Kossius.
Bij de eerste persing van de elpee werd een bonussingletje ingesloten, waarop eveneens
The Tower te horen is.
Tot slot horen we in het korte intermezzo Tony en mijzelf op de mellotron. De studio had
het apparaat net aangeschaft en Tony zat er wat op te pielen. Hij speelde de akkoorden
en ik viel in met een geïmproviseerd melodietje. Helaas is het ding later verkocht;
het zijn inmiddels colleclor's items.
Computers en synthesizers zouden nog even op zich laten wachten, evenals de
8-sporenrecorder.