Tsjechov
teksten: Dimitri Frenkel Frank en Robert Long
muziek: Robert Long
uitvoerenden: Boudewijn de Groot - Jan Elbertse - Johan Ooms - Ryan van den Akker -
Ine Kuhr -
                
        
Lenette van Dongen - Frans Spek - Armand Pol - Nicole Berendsen - Marcel de Groot
regie: Eddy Habbema
muzikale supervisie: Koos Mark
arrangementen: Koos Mark - Alan Evans - Anke Piersma
begeleiding: Alan Evans (dirigent en toetsen) - Anke Piersma (toetsen en altfluit) -
                
     
Jelle Douma (drums, percussie en simmons sdx) - Will Jasper (toetsen, fluit en saxen) -
                
     
Donald van der Goes (fretloze bas)
live opgenomen: 12, 13 en 14 december 1991 in Theater de Vest in Alkmaar
de met een asterisk gemerkte liedjes worden geheel of gedeeltelijk gezongen door
Boudewijn de Groot in de rol van Tsjechov,
de vet geplaatste fragmenten zijn begeleidende teksten.
EERSTE BEDRIJF
Moskou, 1888.
In het restaurant Sjavjanski Bazar wordt de toekenning van de Poesjkinprijs
aan Anton Tsjechov gevierd.
Aanwezig zijn zijn zuster Masja, zijn uitgever Soevorin, vrienden en jaloerse
collega's.
Een van hen is Petja, die een oogje heeft op Lika, een jonge vrouw die
echter verliefd is op Tsjechov.
De Poesjkinprijs
ensemble:
Moskou, Moskou, wat een wereldstad.
Moskou, Moskou, hier gebeurt altijd wel wat.
Moskou, wat een paradijs.
Leve Moskou, leve de Poesjkinprijs.
Straks ligt de naam van Moskou
overal op ieders lippen.
Over een paar jaar kan Parijs
niet meer aan Moskou tippen.
Nu zien ze Rusland nog
als achterlijk en dom,
maar onze grote schrijvers
zullen inslaan als een bom.
Petja:
De Poesjkinprijs. Vijfduizend roebel. 't Is alsof ze je met
een fles wodka voor je kop slaan. Waarom hij?
Lika:
Mijn God, wat houd ik veel van Tsjechov.
Petja:
Waarom? Hij is arts. Laat hij zijn patiënten laten
doodbloeden. En niet de Russiche literatuur.
ensemble:
Rusland, Rusland, wat een werelddeel,
Rusland, artistiek en cultureel,
Rusland is een paradijs.
Leve Rusland, leve de Poesjkinprijs.
En laat het westen dan maar
Goethe en Balzac vereren
en trots op Nietzsche zijn,
op Shakespeare en al die heren.
Nu zien ze Rusland nog
als achterlijk en dom,
maar onze grote schrijvers
zullen inslaan als een bom.
Tsjechov:
Ik ben geboren in 1860, in Taganrog, een klein stadje in
Zuid-Rusland. Na mijn eindexamen ging ik naar Moskou
om medicijnen te studeren. En ik begon te schrijven, korte,
grappige verhaaltjes in tijdschriften, om geld te verdienen
voor mijn familie. In 1882 schreef ik 56 stukjes, in 1883
bijna 130, in 1884 werd ik arts. Ik ging minder schrijven,
maar beter. En nu is het 1888 en heb ik zowaar de
Poesjkinprijs gekregen. En kan ik net als Lord Byron zeggen:
op een morgen werd ik wakker en merkte dat ik beroemd was.
ensemble:
Tsjechov, Tsjechov, wat een kunstenaar.
Tsjechov heeft de Poesjkinprijs dit jaar
Wat een prachtig eerbewijs.
Leve Tsjechov, leve de Poesjkinprijs.
En bovendien hebben wij Oblomov,
een Dostojewski en een Gontsjarov,
Toergenjev, Boelgarin, Potapenko
en Tolstoj, Zjoekovski, Negrasov en Gogol.
En in die eregalerij
komt daar nu Anton Tsjechov bij.
Nazdarovje, Tsjechov is een Rus,
nazdarovje, op de Russen dus.
Rusland is een paradijs.
Leve Rusland, leve de Poesjkinprijs.
Leve Tsjechov, leve de Poesjkinprijs!
Een vrouw is wat u nodig heeft
Lika:
Anton Pavlitsj, waarom gaat u zomaar de straat op, zonder jas?
U hoest.
Tsjechov:
't Is niets.
Lika:
Weet u wat u nodig hebt?
Tsjechov:
Ja, het eeuwige leven.
Lika:
Nee. Ik zal u zeggen wat u nodig hebt.
Lika:
Ten eerste iemand
die begrijpt wat u bedoelt
en bovendien bijvoorbeeld
heel behoorlijk koken kan.
En die verrukkelijk
Pojarski koteletten maken kan
en zich verbonden met u voelt.
Die van ballet houdt,
van toneel en ook van opera.
De Maupassant gelezen heeft
en ook Emile Zola.
En die u lief heeft
van het eerste ogenblik.
Dus kort en bondig: Anton Pavlitsj,
wat u nodig hebt, ben ik.
Tsjechov:
Lieve Lika, ik ben bang dat u zich vergist.
Lika:
O ja, ik weet wel
at niet alles voor me pleit,
ik heb geen literaire gaven,
nee in tegendeel.
En ik heb zeven dure hoeden,
dat is wel een beetje veel.
En ik ga uit van tijd tot tijd.
Ik lijk een vlinder
die u flirterige brieven schrijft,
maar diep van binnen hoop ik
dat u altijd bij me blijft.
Want ook een vlinder kent verliefde dromerij.
Dus kort en bondig: Anton Pavlitsj...
Een vrouw is wat u nodig hebt,
een vrouw die u begrijpt.
Geen man kan heel zijn leven zonder vrouw.
Een vrouw die u gelukkig maakt,
die eerlijk is en trouw.
Laat mij dat zijn,
laat mij dat zijn,
laat mij dat zijn
omdat ik van u houd.
Tsjechov:
Lieve Lika, ik zal nooit trouwen. Vierentwintig uur per dag
verplicht gelukkig zijn, ik moet er niet aan denken. En
ongelukkig zijn, dat kan ik alleen wel af.
Lika
O ja, ik moet nog zoveel leren,
maar ik leer bijzonder snel
wanneer een man als u me helpen zou.
En dan zou ik u kunnen leren
hoeveel wonderen een vrouw
kan openbaren aan een heer.
Men vindt mij knap
en ik ben jong en opgeruimd van aard.
Ik wil mijn leven aan u wijden,
dat is ook wat waard.
En ik speel ook nog
heel verdienstelijk klavier.
Dus kort en bondig: Anton Pavlitsj,
wat u nodig hebt, is hier.
Wat u nodig hebt, is hier.
Tsjechovs kleine landgoed Melichowo.
Hij probeert een verhaal te schrijven en dat moet wel, want het landgoed, de inwonende
familie en Antons liefdadigheid kosten veel geld.
De schrijver, tevens arts, wordt voortdurend gestoord door boeren en bewonderaars,
verzoeken om geld, enz.
Zijn zuster Masja schermt hem zo goed mogelijk af van de buitenwereld.
Toch weet Lika tot hem door te dringen.
Tsjechov wijst Lika's liefde af, en het basisgegeven voor zijn toneelstuk De Meeuw
is geboren.
Verse oesters
Soevorin:
Gérant, vier dozijn oesters. En kapelmeester: vier
tellen vooraf!
Soevorin:
Ik ben niet gek,
ik ben niet dronken.
Ik ben geen optimist
en ook geen pessimist.
Ik observeer
en constateer,
waaruit ik zelf dan weer
eenvoudig concludeer:
ik ben een realist.
Zie je die obers daar?
Dan zie je zonneklaar
de wereld in het klein.
Zo zit het leven in elkaar.
Hij blaft tegen z'n hulpje
maar hij buigt naar de gérant.
Dat is z'n baas, die man.
Hij buigt omdat hij anders
geen promotie maken kan.
Het leven is een jungle
en de mens is een wild beest,
zo zeker als er altijd
verse oesters zijn geweest.
allen:
Verse oesters!
Soevorin:
Wie mooi is, heeft een duidelijke voorsprong
al heeft hij daar nooit moeite voorgedaan.
Maar wee degeen die lelijk is van oorsprong
die staat altijd achteraan.
De slimme wordt geëerd,
de domme wordt geweerd.
En daarvan heb ik veel geleerd
toen die gedachte doordrong.
Geloof me maar, mijn vriend.
Het leven is partijdig
en het lot is dikwijls wreed.
Maar dat vergeet je even
als je verse oesters eet.
allen:
Verse oesters!
Soevorin, twee obers en koor:
Nou, het leven is een simpele vertoning
door rang en stand voornamelijk bepaald.
De ober buigt.
De klant is immers koning.
Als hij maar de rekening betaalt.
Hoe ruimer in het geld,
hoe meer er wordt besteld.
Hoe harder men komt aangesneld,
hoe hoger de beloning.
Soevorin en koor:
Madame, ik gebruik jou, en jij,
jij gebruikt haar en zij,
zij gebruikt jou en mij
tenslotte allebei.
Ik gebruik jou, en jij,
jij gebruikt haar en zij,
zij gebruikt jou en mij
tenslotte allebei.
Ik word door jou gebruikt
Jij wordt door mij gebruikt
Zij gebruikt ons,
we worden allemaal gebruikt.
Gebruiken, gebruiken,
gebruiken, gebruiken...
[ De volgende coupletten zijn wel gebruikt voor de originele uitvoering van Robert Long,
maar weggelaten uit de De Groot-versie. ]
Soevorin:
De sterkere die koeioneert,
de zwakke, de zwakke
gaat de zwakkere te lijf.
De grote zal de kleine willen pakken,
want zo is het menselijk bedrijf.
We willen hogerop
en zijn we aan de top,
dan hebben we een januskop
en bikkelharde hakken.
Geloof me maar mijn vriend
Je houdt altijd een meester
en je houdt altijd een knecht
die brengt je verse oesters
en geloof me, dat helpt echt!
Mijn nieuwe stuk
[ Dit lied komt van de lp van Robert Long en is niet opgenomen in De Groot's Tsjechov. ]
Tsjechov:
Het begint zo:
Het doek gaat op en iemand zegt:
wat is het stil vandaag.
Je hoort geen krekel en geen storm
en ook geen regen.
Je hoort geen vogel en geen trein.
Gek dat er geen geluiden zijn.
Er rijdt zelfs nerregens
een koets over de wegen.
Men snuit geen neus,
men krabt geen bil.
Het hele stuk is stil.
Mijn nieuwe stuk zal bovendien
ook een komedie zijn.
Ik laat de achterlijkste dingen
daar gebeuren.
Drie domme zusters en een broer
en alles is in rep en roer.
Ze huilen vaak
maar dat is om je te bescheuren,
dus het publiek lacht. Opgelucht!
Mijn nieuwe stuk: een klucht!
U heeft het mis: het stuk is leuk,
men ligt voortdurend in een deuk
en geen geloei, gefluit, gekuch,
geen kar die ratelt over een brug.
Er klinkt geen knal.
Men hoort geen gil.
Het stuk is leuk en stil - doodstil.
Het repetitielokaal van het Moskouse Kunst Theater.
Met Stanislawski als regisseur en acteur maakt dit beroemde gezelschap Tsjechovs stukken
tot kassuccessen.
De twee mannen zijn het desondanks niet helemaal met elkaar eens.
Voor Stanislawski's hang naar realisme zit Tsjechov dwars.
Hij is verliefd op me
Tsjechov:
U bent de mooiste actrice die ik ken.
Olga:
De mooiste actrice?
Tsjechov:
En de mooiste vrouw.
Olga:
U beoordeelt alleen de buitenkant?
Tsjechov:
Maar u inspireert me waanzinnig. Ik zou een bijzondere rol
voor u willen schrijven. Niet in een stuk, in mijn leven.
Olga:
U probeert me te verleiden.
Tsjechov:
Alstublieft, kom naar Yalta.
Olga:
Ik moet er even over denken. Ik zeg het u zo.
Olga:
Hij is verliefd op me,
hij is verliefd op me.
Tsjechov de schrijver
is ook maar eens mens
Hij is verliefd op me,
hij is verliefd op me.
Elke actrice die koestert zo'n wens.
Shakespeare en Schiller,
Toergenjev, Molière,
hadden beslist menigmaal een affaire.
En Tsjechov wil mij aan z'n zij.
Hij is verliefd,
verliefd uitgerekend op mij.
Hij is verliefd op me,
hij is verliefd op me,
maar ik wil meer
dan verliefdheid alleen.
Hij is verliefd op me,
hij is verliefd op me,
ik wil zijn vrouw zijn,
zijn nummero éé.
Het kan me niet schelen
al zou hij niet sterk zijn.
Ik mag toch verliefd
op zijn geest en zijn werk zijn.
Mijn God, is het waar wat hij zei?
Hij is verliefd, verliefd
uitgerekend op mij,
uitgerekend op mij,
uitgerekend op mij.
[ Extra couplet dat ontbreek in de uitvoering van De Groot,althans,
het komt niet op de CD voor. ]
Ik wil hem vast!
Ik weet dat hij ziek is
en ook dat hij geestig
en lief en uniek is.
Maar ik ben een perfectionist.
Hij is verliefd, verliefd,
dus ik krijg hem beslist.
Tsjechov:
En?
Olga:
Goed, ik kom.
Tsjechov:
Ze komt! Ze komt!
Olga:
Ik ga naar Yalta met Tsjechov,
dat zul je beleven:
mijn droom uiteindelijk waar.
Dit huwelijk zal ons voor altijd verbinden,
ik voel het, want wij zijn bestemd voor elkaar.
Tsjechov:
Ze komt naar Yalta,
mijn hemel, mijn God, hoe bestaat het.
Ik heb zo gehoopt dat ze kwam.
Dit lijf, oud en ziek, komt ineens weer tot leven,
mijn hart en mijn ziel staan in vuur en in vlam.
Tsjechov's villa in Yalta. Onder de gasten bevindt zich de schrijver Tolstoj die zijn
negatieve visie op het huwelijk, zoals beschreven in de Kreutzersonate, geeft.
Inmiddels probeert Olga Tsjechov over te halen met haar te trouwen.
Graaf Tolstoj:
Hier komt het nooit in orde,
die man is gek geworden.
Dit is voor hem opeens de trein, naar Yalta.
Werkelijkheid
[ Dit lied staat niet op de lp die gemaakt is van de uitvoering door Robert Long. ]
arbeiders:
Maxim, kom nou. Vlucht!
Gorki:
Ze staan pas bij de hoofdpoort, dus dat heeft nog alle tijd.
Kameraden.
arbeider:
Vorige keer hebben ze ook geschoten. Gooi die pamfletten weg,
Gorki.
Gorki:
Daar heb ik ze niet voor geschreven. Lees ons pamflet!
arbeider:
Maxim, ze hebben het leger gestuurd.
Gorki:
Daarom. Wij schieten terug met woorden.
arbeiders:
Wegwezen, dit heeft geen zin meer. Dadelijk zijn ze hier.
Gorki:
Kameraden, jullie ook al? Jullie rennen de verkeerde kant op.
Op een dag blijven jullie staan en rennen jullie de goede kant
op, de paleizen in. Waarom is iedereen zo bang? Moet ik nu ook
bang zijn?
Gorki:
Dus dit is dan
die langverwachte werkelijkheid?
Ik word er haast door overspoeld.
Ik heb nog nooit de dreiging
zo dicht op mijn huid gevoeld.
De schoten die je hoort,
zijn duidelijk en echt,
genadeloos en radicaal.
Ik vecht alleen met woorden,
het gaat om wat je zegt.
Ik wil geen mens vermoorden,
maar als ik eenmaal vecht,
dan vecht ik met het wapen van de taal.
En dat dringt door het allerhardste staal.
Hoe komt het dat
die dodelijke werkelijkheid
mij zo ontzettend fascineert?
Misschien omdat het met
mijn eigen dromen contrasteert.
Het jongensboek is uit,
het spannende verhaal
wordt plotseling realiteit.
De schrijver blijft daarbuiten,
zijn aanval is frontaal.
Hij hoort de kogels fluiten,
dus dit is het signaal.
De revolutie is alhaast een feit.
Misschien wordt die vandaag wel ingeleid.
Soldaten, kom maar op
en maak van mij de held
die voor zijn idealen wordt doorzeefd.
Tenslotte wordt alleen
het omhulsel maar geveld.
De kracht, de overtuiging
sterft niet door geweld.
Ik weet dat als straks
mijn lichaam het begeeft,
de schrijver sterft,
zijn geest die leeft.
De schrijver sterft,
zijn geest die leeft.
Toch zie ik in
die zogenaamde werkelijkheid
een mengeling van ernst en spijt,
waaraan ik mij als schrijver
strijdbaar ter beschikking stel.
De revolutie lijkt soms
net een stuk toneel.
Wij spelen nu De Klassenstrijd,
totdat dat ene schot
toch plotseling
wel heel veel wegheeft
van de werkelijkheid.
De kleedkamer van het Moskouse Kunst Theater.
Drie actrices vinden in Olga's tasje de brieven die Tsjechov, nu haar echtgenoot,
haar geschreven heeft.