tekst: | Gerrit Komrij |
muziek: | Boudewijn de Groot |
tabs: | Tim Cos |
D - C6/9 - G6/B - Asus4- A - D D Hij was twaalf, had rappe leden, C6/9 jongen uit de Hof van Eden. G6/B Als hij lachte, lachten luidkeels Asus4 A alle leeuweriken mee. D Met zijn blikkering van tanden, C6/9 met zijn marmerbleke handen G6/B leek hij op een tere engel Gm/Bb A D uit een sierlijk bal masque. F#m Hij kon klaterhelder zingen G en zijn haar rook naar seringen. D Oh hij was een waterprins Bm7 A die in zijn pak van goudlamee G A D was ontstegen aan de zee. Zij was dertien, een gazelle, en haar naam was Annabelle. Annabelle noemden haar zowel de hinde als het ree. Met haar helderrode wangen, met haar glinsterende spangen, leek zij in haar gazen bruidsjurk 't meest nog op een toverfee. Blauw waren haar vreemde ogen, blauw maar zonder mededogen. Oh ze was een kleine meermin die maar net van lieverlee was ontstegen aan de zee. Samen in het ochtendgloren wandelden ze langs het koren. Mild en zonder ze te storen scheen het zonlicht naar benee. En onder de roze stralen kuste hij haar lippen dralend en hij zei haar wonderwoorden, zelfs het gras luisterde mee. Op het horen van die woorden week voor hen gedwee het koren en het lispelde: wees welkom, en bood doorgang aan die twee zoals eens de Rode Zee. D - C6/9 - G6/B - Asus4- A - D D - C6/9 - G6/B - Gm/Bb - A - D C G Toen hij, op geblaf van honden, C/G dagen later werd gevonden, G lag de blanke prins geschonden C Am C Am D in het koren zonder fee. Am Met zijn dode grote ogen D keek hij roerloos naar omhoog en G C langzaam ritselde zijn bloed nog D G uit een gruwelijke snee. D Niemand wist meer te vertellen C6/9 hoezeer kleine Annabelle G6/B had gehouden van haar engel Asus4 A uit het sierlijk bal masque. G A D Maar nog altijd ruist de zee.
|
|