Concert

copyrights: Altona Edition/Intersong Basart/Papa's Music



Naast jou

Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
Nee, ik heb nog niets begrepen van je woorden,
ik heb mijn moed nog lang niet bij elkaar geraapt.
Ik weet zeker nu dat ik jou huilen hoorde,
je ligt naast me en je doet alsof je slaapt.
En ik weet dat jij als ik je aan wil raken,
kribbig afweert alsof ik een vreemde ben.
Ik ben bang voor jouw gezicht als we ontwaken,
ik ben bang dat ik je dan niet eens meer ken.
En ik kan jouw lichaam in het donker naast me
bijna zien, ik ken er ieder plekje van.
Misschien zie ik je nu nooit meer en het verbaast me
dat ik nu zo kalm en helder denken kan.

Ik herken zelfs jouw manier van ademhalen
in het donker van ons harde smalle bed.
En ik voel de warmte van je lichaam stralen
al heb je mij dan ook in de kou gezet.
Ik weet nog goed de eerste nacht dat wij hier waren,
het was winter en je had de trein gemist.
In mijn bed lag jij wat voor je uit te staren
omdat jij er nog niet al te veel van wist.
En ik wilde wel heel graag ervaren lijken
maar ik wist er ook niet veel meer van dan jij.
's Morgens durfden wij elkaar niet aan te kijken,
ik had er spijt van en was toch wel heel erg blij.

Het is weer ochtend en de zon is al gaan schijnen,
door mijn wimpers zie ik je in de kamer staan
in het zachte licht dat valt door de gordijnen.
En je schaamt je nu voor mij, je kleedt je aan.
Ik hoop dat ik nooit zo'n nacht meer zal beleven
en het geeft niet of ik mijn gevoel verdruk,
maar je hebt me bij het afscheid iets gegeven,
de herinnering aan liefde en geluk.
En ik spring uit bed, ik gooi de ramen open,
mensen zwermen op het plein, de lucht is blauw.
Ik wil zonder doel en zonder wegen lopen
en gelukkig zijn, als is het niet met jou.

Ik wil naar zee toe om te rijden op de golven,
ik wil vliegen als een vogel in de lucht,
in de wolken zijn of onder schuim bedolven.
Het is voorbij en ik ben vrij en met een zucht,
met een lach en met een traan ben ik door straten
van de stad waar het nu lente is, gegaan.
En ik heb de winter achter me gelaten,
onze liefde kan niet langer meer bestaan.
Maar al ga ik hier vandaan, toch blijf ik zingen,
ik heb altijd nog een lied in mijn gitaar.
Ik blijf dromen van precies dezelfde dingen,
ik zal je weer zien en we blijven bij elkaar.


Omhoog

Als de rook om je hoofd is verdwenen

Boudewijn de Groot
Valt het je op dat de zon feller schijnt
als de rook om je hoofd is verdwenen.
Valt het je op dat de wind harder waait
als je hem tegen hebt in plaats van mee.
't Is koeler in huis dan aan zee
als de rook om je hoofd is verdwenen.

Je kerft je naam in de nerf van een boom
en niemand weet ooit wie je bent.
De boswachter glimlacht als hij je herkent,
je drijft langzaam mee met de stroom
als de rook om je hoofd is verdwenen,
als de rook om je hoofd is verdwenen.

Als er gebeld wordt, verlaat je het pand
en je loopt langs de trap naar beneden.
De tramconducteur voor de deur op de stoep
knikt je zwijgend maar zeer beleefd toe.
Je wilt wel wat zeggen maar je bent veel te moe
want je komt langs de trap naar beneden.

Je verduistert de zon met de wind in je rug,
de tramconducteur schudt zijn hoofd.
Vandaag is er niemand meer die hij gelooft,
zijn blindenstok tikt op de brug.
Als de rook om je hoofd is verdwenen.
Als de rook om je hoofd is verdwenen.

Valt het je op dat de dag langer duurt
als de rook om je hoofd is verdwenen.
Valt het je op dat de nacht warmer is
als de nevel je ogen verzwaart,
de kaars waar je samen naar staart
als de rook om je hoofd is verdwenen.

De klok en de klepel verzetten de tijd,
je glijdt in een sneeuwdiepe kuil.
Ze vragen de morgen, je geeft hem in ruil
voor het ei dat je eet bij 't ontbijt.
Als de rook om je hoofd is verdwenen.
Als de rook om je hoofd is verdwenen.

Als de rook om je hoofd is verdwenen.
Als de rook om je hoofd is verdwenen.


Omhoog

Waar ik woon

Renee Daalder / Boudewijn de Groot
Ik sloeg de voordeur van het huisje
in het straatje achter me dicht.
Ik verlangde naar de wijdsheid,
had heimwee naar een vergezicht.
Ik baande me een weg door straten
vol met landgenoten in wankel evenwicht.
Al gauw lag alles achter me:
de buitenwijk, een niemandsland.
Een groenstrook vormde de natuur,
verraadde nog de mensenhand.
Nog steeds bewoonde wereld,
maar ik was aardig opgeschoten.
Het asfalt werd al zand.

Tenslotte lag het voor me, het vergezicht.
Een veelbelovend niets
waarin alles kon gebeuren.
En inderdaad, er was al iets.
Waar ben ik? vroeg ik aan de mensen eromheen.
Men zei in koor: de Pyramide van Austerlitz.

Ik voelde me ver van huis
bij het horen van die woorden.
Maar de mensen zeiden:
tien kilometer van hier
ligt het Venetië van het noorden.
Ik besloot om terug te gaan.
Meneer, u moet rechtdoor,
was het laatste dat ik hoorde.

Ik verdwaalde in een bos,
het was veertig jaar geleden aangeplant.
Op het eerste gezicht een jungle
maar overal de sporen
van de godvergeten mensenhand.
Toen kwam ik aan een heuvel
waarvan het duidelijk was:
dit was
Klein Zwitserland.
En eenmaal daar voorbij
zonken mijn voeten weg
in het mulle zand van een woestijn.
En dorstig dacht ik:
dan zou dit de Sahara moeten zijn.
Maar ik wist: dit is een zandverstuiving.
En meer kon het niet zijn.
Wat is de wereld klein.
Wat is de wereld klein.
Wat is de wereld klein.

Midden in het vlakke land
stond in de verte een café.
Moe en verblind door het stuivende zand,
hoorde ik flarden: Yesterday.
En binnen stond een jukebox
en een asbak vol met peuken.
En ik zong luidkeels mee:
all my troubles seem so far away.
Je t'aime, moi non plus.
Die Gitarren und das Meer.
Ritme van de regen.
Seven horses in the sky.
Kleine Greetje uit de polder.
Ik ben zo eenzaam zonder jou.

Als ik het zand uit mijn ogen wrijf
en om een Coca Cola roep,
komt uit de keuken
toch nog de geur van erwtensoep.


Omhoog

Wie ik ben

Renee Daalder / Boudewijn de Groot
Vroeger miste ik de vrienden
die ik uit het oog verloren had.
Dat waren vrienden van vroeger.
En ik bezong verliefd de meisjes
met wie ik nooit iets had gehad.
Dat waren liefdes van vroeger.

Feesten, stranden, wilde jaren,
die ik in mijn onschuld nooit vergat.
Maar dat zijn jaren van vroeger.
Wat ik nu zie in het verleden
zijn de toekomstmogelijkheden.

Ik kreeg tranen in mijn ogen,
als ik aan vroeger dacht.
Maar dat zijn tranen van vroeger.
Ik zocht mijn heden in het verleden,
heb van mijn toekomst niets verwacht,
maar dat was het heden van vroeger.

Ik was gelukkig als ik droomde
en ik me verbergen kon.
Maar dat was het geluk van vroeger.
Ik was bang voor de volwassenheid
die ik in mijn jeugd verzon.
Maar dat was angst van vroeger.

Toch moet ik er niet aan denken
dat jij je ooit in mij vergist.
Want dan zul je moeten schuilen
voor nieuwe tranen die ik zal huilen.
En misschien zal het weer tien jaar duren
voor ik die heb weggewist.
En misschien zal het weer tien jaar duren
voor ik die heb weggewist.
En misschien zal het weer tien jaar duren
voor ik die heb weggewist.


Omhoog

Wat geweest is, is geweest

Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
Iedere nieuwe lente
is alles nieuw voor mij,
want de winter is dood,
het oudjaar is voorbij.

Ik voel het nieuwe licht,
ik verander van gedachten.
Ik volg een nieuwe liefde,
ik verander van gezicht.

En ik vergeet,
ik vergeet wat is geweest.
Ik vergeet,
ik vergeet wat is geweest.
Want wat geweest is, is geweest.

Maar in de nacht van het oudjaar
wacht de zeis van de kritiek.
En ik schaam me voor mezelf,
ik vernietig mijn muziek.
Ik volgde weer het verkeerde spoor,
heb opnieuw te veel gewaagd.
Ik heb weer niets gegeven
en veel te veel gevraagd.

En ik vergeet...

Eens komt de tijd
dat het niet meer hoeft voor mij,
want de lente is dood,
het nieuwjaar is voorbij.
Ik voel hetzelfde licht
maar het zal niets meer veranderen.
Ik volg mijn oude liefde
en ik denk aan haar gezicht.

En ik neem mee,
ik neem mee wat is geweest.
Ik neem mee,
ik neem mee wat is geweest.
Maar wat geweest is, is geweest.

Dan zal ik zitten bij het vuur
en soms voel ik me alleen.
Dan zing ik mijn oude lied
voor de kinderen om me heen.
Ze luisteren stil, spelen door
en kijken mij onzeker aan.
Maar ik zal voor ze zingen,
totdat we slapen gaan.

En ik vergeet...

En ik vergeet...


Omhoog

Het Spaarne

Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
Het Spaarne stroomt,
het Spaarne stroomt,
het Spaarne stroomt voorbij.

Voorbij de stad waar niets meer wordt geladen,
er liggen voor de waag geen schepen meer.
Ze varen door want de bolders en de kaden
hebben plaatsgemaakt voor het verkeer.

En het Spaarne stroomt...

Zoals het steeds voorbij zal blijven stromen.
Het water gaat, wat blijft is de rivier.
En wat er ook voor andere tijden komen,
hij stroomt voorbij en blijft toch altijd hier.

Het Spaarne stroomt...

Het Spaarne stroomt...

Voorbij de brug, voorbij de laatste huizen,
voorbij de werven en het stoomgemaal.
Het Spaarne stroomt, maar niet voorbij de sluizen,
het eindigt naamloos in een zijkanaal.


Omhoog

De zwemmer

Boudewijn de Groot / Ruud Engelander
Een zwemmer zwemt, hij zwemt in zee.
Hij zwemt weg van het strand
maar neemt bepaalde beelden met zich mee
van wat hij achterliet op het land.

Hij zwemt en denkt niet aan later,
hij heeft geen last van angst of aarzeling.
Boven hem lucht, onder hem water,
een zwemmer is een enkeling.

Hij baant zich een weg door het water,
hij is al flink op weg naar Engeland.
Achter zich hoort hij geschater,
iemand die achterbleef op het strand.

Wat meegaat, dat laat hij ook achter,
wat in de war van een herinnering
kijkt hij eens om en zwemt wat zachter,
verdriet is een vertragend ding.

De kust is een vage belofte,
het koude water de verzekering
dat hij alles waarin hij geloofde
niet zonder reden door iets nieuws verving.

Een zwemmer zwemt, hij zwemt in zee.
Hij zwemt weg van het strand
maar neemt bepaalde beelden met zich mee
van wat hij achterliet op het land.


Omhoog

Wegen

Renee Daalder / Boudewijn de Groot
Al ben ik meer dan eens de weg kwijt
en rij ik hele einden om,
al zou ik niet weten waar je woont
ik ben op weg om je te vinden,
dus wees gerust vannacht, ik kom.
Ik zal eindeloos blijven reizen,
zelfs al mis ik de laatste trein,
ik wil alleen maar bij je zijn.

Al leiden honderdduizend wegen
allemaal naar een ander doel,
al zou ik niet weten wie je bent,
ik ben op weg om je te vinden,
vannacht rij ik op mijn gevoel.
Laten we er niet aan denken
hoeveel wegen er nog zijn,
ik wil alleen maar bij je zijn.

Al zou ik niet weten waar ik vandaan kom
en ook niet wat ik gister deed,
ik weet alleen maar wat ik wil,
ik ben op weg om je te vinden
en ik weet dat jij dat weet.
Hoever het ook is, hoe lang de wegen,
vanavond is de wereld klein,
ik wil alleen maar bij je zijn.

Hoever het ook is,
hoe lang de wegen,
vanavond is de wereld klein,
want ik wil bij je zijn,
ik wil alleen maar bij je zijn.


Omhoog

Calypso

Renee Daalder / Boudewijn de Groot
Nederlandse neger, je komt uit Suriname
zoals wij ooit uit Nederland naar Suriname kwamen.
Als wij je hier zien lopen, denken we: die man heeft het koud
in een land waar haast geen blanke van de calypso houdt.
Niemand die het ons verbiedt,
maar jouw calypso zingen we niet.

Oh oh pierement,
wat denk jij wel dat je bent,
als jij niet de calypso kent
die is verwand aan Nederland.

Oh oh pierement...

Nederlandse neger, jij kunt ons niet inspireren.
Nooit zullen wij het ritme van de calypso leren.
De Amerikaanse neger brengt ons wel in een roes
en Amerikaanse blanken zingen wel de blues.
Niemand die het ons verbiedt,
maar jouw calypso zingen we niet.

Oh oh pierement...

Oh oh pierement...


Omhoog

Rechts links verkeerd

Renee Daalder / Boudewijn de Groot
Rechts links verkeerd
stampen we alles in elkaar
wat reactionair of progressief is,
alles wat de anderen lief is,
alles wat hoog gegrepen is
en alles wat niet benepen is.

Maar jullie houden van mijn muziek
want die is niet excentriek.
Ruim baan op de gulden middenweg,
hier komen we aan.
Wie hoog grijpt zal diep vallen.
Daarvoor zorgen we met zijn allen.

Rechts links verkeerd
stampen we alles in elkaar,
alles wat elkaar bestrijdt,
wordt van vooroordeel bevrijd.
In dit land waar niets gebeurt,
wat door verdeeldheid wordt verscheurd.

Ik breng de lente een nieuw geluid,
we gaan er allemaal op vooruit.
Ruim baan, herhaal nu allemaal:
de koning komt eraan.
Hij hoort alles wat je zegt.
Geen mening wordt weerlegd.

Hans Brinkers' vinger in de dijk
beschermt ons kleine koninkrijk.
En ik zal jullie leiden.
Verdeeld volk, vertrouw op wat ik zeg,
ik zal jullie bevrijden.
Val aan en volg mij
langs de gulden middenweg.

Rechts links verkeerd
stampen we alles in elkaar
wat tegen onze zin veruit gaat,
boven ons de middelmaat.
Veel te veel van alles wat
omdat iedereen iets te zeggen had
maar niets tot het nut van 't algemeen.
Dus een voor allen en allen voor een.

Ik geef de toon aan,
zing maar mee, het is het oude lied.
Wie hoog grijpt zal diep vallen,
daarvoor zorgen we met zijn allen.

Hans Brinkers' vinger in de dijk...


Omhoog

Een tip van de sluier

Boudewijn de Groot / Lennaert Nijgh
Wanneer geef jij je bloot, laat jij jezelf eens zien?
Ben je bang voor anderen of voor jezelf misschien?
Ik probeer je scherp te volgen, toch blijf je vaag voor mij.
En voor ieder antwoord dat je geeft, komt er weer een raadsel bij.

En je blijft jezelf verbergen achter de lach op jouw gezicht.
Je blijft jezelf verbergen achter de lach op jouw gezicht.
En nooit wordt er meer dan een tip van de sluier opgelicht.

Al dring ik bij je aan, zit ik op je huid,
ik kom nooit dichterbij jouwzelf, je vlucht steeds voor me uit.
Zal ik ooit te weten komen: wat gaat er in je om?
Of wil je mysterie zijn waar ik nooit achterkom?

En je blijft jezelf verbergen...

Achter iedere deur die ik opendoe,
doe jij een andere deur weer dicht.
En zo blijf je verborgen,
nooit wordt er meer dan een tip van de sluier opgelicht.

Achter iedere deur die ik opendoe...


Omhoog

Beneden alle peil

Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
Jouw armen liefste, zijn niet om te slaan,
je moet je handen niet tot vuisten maken.
Je ogen hoeven niet zo hard te staan,
ontspan die harde lijnen om je kaken.
Je lichaam lief is zacht om aan te raken.
Maar jij denkt enkel aan je eigen heil,
jij denkt alleen maar aan je eigen zaken
en dat is toch beneden alle peil.

Bekijk jezelf en lach, je zachte arm
is voor mijn hoofd gemaakt om op te rusten,
je borst als veilig kussen houdt me warm,
maar warmer zijn je lippen die me kusten.
Zo wekte je een voor een mijn andere lusten.
Maar jij dacht aan een ander onderwijl
waarmee je zonder moeite je geweten suste
en dat is toch beneden alle peil.

Mijn liefde was de inzet voor jouw spel,
door mij liet jij je ijdelheid graag strelen.
Je wilde niet, dan wilde je weer wel.
Ik was verblind, ik liet maar met me spelen.
Je liet je zo maar door een ander stelen
en mijn geluk ging zo maar voor de bijl.
Maar mijn verdriet kon jou niet zoveel schelen
en dat was toch beneden alle peil.

Prinsheerlijk lig je in een anders bed
en maakt hem met je lichaam dwaas en dronken,
wat in geen enkel opzicht jou belet
achter zijn rug om weer naar mij te lonken.
Bedriegen ligt nu eenmaal in jouw stijl,
je hebt je in het geheim aan mij geschonken,
maar het is toch wel beneden alle peil.


Omhoog

Verdronken vlinder

Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
Zo te sterven op het water
met je vleugels van papier,
zo maar drijven na het vliegen,
in de wolken drijf je hier.
Met je kleuren die vervagen,
zonder zoeken, zonder vragen.
Eindelijk voor altijd rusten
en de bloemen die je kuste.
Geuren die je hebt geweten,
alles kan je nu vergeten,
op het water wieg je heen en weer.
Zo te sterven op het water
met je vleugels van papier.

Als een vlinder die toch vliegen kan
tot in de blauwe lucht,
als een vlinder, altijd vrij
en voor het leven op de vlucht,
wil ik sterven op het water,
maar dat is een zorg van later.
Ik wil nu als vlinder vliegen,
op de bloemenblaren wiegen.
Maar zo hoog kan ik niet komen,
dus ik vlieg maar in mijn dromen.
Altijd ben ik voor het leven op de vlucht,
als een vlinder die toch vliegen kan
tot in de blauwe lucht.

Om te leven, dacht ik,
je zou een vlinder moeten zijn,
om te vliegen heel ver weg
van alle leed en alle pijn.
Maar ik heb niet langer hinder
van jaloers zijn op een vlinder.
Want zelfs vlinders moeten sterven,
laat ik niet mijn vreugd bederven.
Ik kan zonder vliegen leven.
Wat zal ik nog langer geven
om een vlinder die verdronken is in mij?
Om te leven hoef ik
echt geen vlinder meer te zijn.


Omhoog

Testament

Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
Na tweeëntwintig jaren in dit leven
maak ik het testament op van mijn jeugd.
Niet dat ik geld of goed heb weg te geven,
voor slimme jongen heb ik nooit gedeugd.
Maar ik heb nog wel wat mooie idealen,
goed van snit, hoewel ze uit de mode zijn.
Wie ze hebben wil, die mag ze komen halen,
vooral jonge mensen vinden ze nog fijn.

Aan mijn broertje dat zo graag wil gaan studeren
laat ik met plezier het adres na van mijn kroeg,
waar ik te veel dronk om een vrouw te imponeren
en daarna de klappen kreeg waarom ik vroeg.
En dan heb ik nog een stuk of wat vriendinnen
die wel opgevoed en zeer verstandig zijn
en waarmee je dus geen donder kunt beginnen,
maar misschien krijgt iemand anders ze wel klein.

Voor mijn neefje zijn mijn onvervulde wensen
wel wat kinderlijk, maar ach ze zijn zo diep.
Ik behoorde immer tot die groep van mensen
voor wie het geluk toch altijd harder liep.
Aan mijn vrienden laat ik gaarne het vermogen
om verliefd te worden op een meisjeslach.
Zelf ben ik helaas een keer te veel bedrogen,
maar wie het eens proberen wil, die mag.

Mijn vriendinnetje, ik laat jou alle nachten
dat ik tranen om jouw ontrouw heb gestort.
Maar onthoud dit wel: ik zal geduldig wachten
tot ik lach omdat jij ook belazerd wordt.
En de leraar die mij altijd placht te dreigen:
jongen, jij komt nog op het verkeerde pad,
kan tevreden zijn en hoeft niets meer te krijgen.
Dat wil zeggen: hij heeft toch gelijk gehad.

Voor mijn ouders is het album met de plaatjes
die zo vals getuigen van een blijde jeugd.
Maar ze tonen niet de zouteloze praatjes
die een kind opvoeden in eer en deugd.
En verder krijgen ze alle dwaze dingen
terug die ze mij te veel geleerd hebben die tijd.
Ze kunnen mij tenslotte ook niet dwingen
groot te worden zonder diep berouw en spijt.

En dan heb ik ook nog enkele goede vrienden
maar die hebben al genoeg van mij gehad.
Dus ik gun ze nu het loon dat ze verdienden,
alle drank die ze van mij hebben gejat.
Verder niets, er zijn alleen nog een paar dingen
die ik houd omdat geen mens er iets aan heeft,
dat zijn mijn goede jeugdherinneringen,
die neem je mee zolang je verder leeft.


Omhoog

Moeder

Renee Daalder / Boudewijn de Groot

Dank u wel. Dat was Testament. Na 22 jaar in dit leven en zo. Toen zong ik dat voor het eerst, toen ik 22 was,
een paar jaar geleden. Ik zeg niet hoe lang dat is. Een jaar of 37 jaar geleden werd ik geboren in een land hier ver vandaan,
Nederlandsch Indië heette dat toen, later werd dat Indonesië en toen raakten we het kwijt. En mijn moeder was daar ook.
We zaten in een Jappenkamp, want het was oorlog, het was daar oorlog met Japan, dat is waar de Jappen vandaan komen.
En mijn vader was daar niet, niet in hetzelfde kamp, die was daar een paar maanden tevoren wel geweest, mag ik aannemen.
Maar op het moment van mijn geboorte zat hij in een ander kamp. En ik was dus zo'n beetje de enige jongen in dat vrouwenkamp.
Ja, het was oorlog. En toen ik een jaar of twee was, ben ik met mijn vader en zusje naar Nederland gekomen.
Dus van Indonesië weet ik helemaal niets. Van mijn moeder weet ik iets meer, maar ook niet zoveel.
Ik weet dat ze danseres was, zo'n ouderwetse ze droeg lange witte jurken, gewaden.
Ik heb er nog foto's van haar met handtekening, dus ik neem aan dat ze beroemd, zo niet bekend was.
Maar zoals gezegd, ook daar weet ik weinig van. Wat me niet weerhoudt om erover te zingen.

Ik zit in de kamer van het hoge herenhuis,
stoffige ramen filteren de warme stralen van de middagzon.
Van verre komen flarden van het carillon.
En ik denk aan het land van herkomst.

Ik verlaat mijn vaderland even, ben in het verre land
waar ik mijn moeder achterliet.
Ze had geen tijd om mij te leren kennen
en ook ik, ik ken haar niet.

Ik ben dan wel bekend nu als Boudewijn de Groot.
Mijn moeder weet van niets, mijn moeder namelijk is dood.
Ik heb nog een paar foto's uit Indië waarop ze staat,
als verstilde danseres in een lang en wit gewaad.

Op de schoorsteenmantel haar portret, we kijken naar elkaar.
Haar ogen zijn mijn ogen maar lijk ik ook op haar?
Soms doet het verre carillon me denken aan de gamalan,
aan het land waar alles begon.

Nederlandsch Indië,
mijn moeder, ik mis ze soms,
maar ik weet er weinig van.


Omhoog

Kindertijd

Boudewijn de Groot / Renee Daalder
Oh mijn kindertijd,
kijk niet naar mij met zulke bange ogen.
Je stuurde me zelf de wereld in
en ik weet ook niet hoe het komt
dat duizend en een dingen
zelfs nu nog steeds niet mogen.

Heus ik voel mee met jouw machtsfantasieën,
je trappelende ongeduld.
Maar ik ben nog nauwelijks op weg,
er moet nog veel gebeuren.
En we zijn het eens:
een kinderhand is niet gauw gevuld.

O mijn kindertijd, kijk niet naar mij met zulke bange ogen.
We kregen de wereld nog niet klein
omdat ik nog groeide en even vergat
dat wat jij van mij verwachtte
altijd zwaarder heeft gewogen.


Omhoog

Zolang ik niet beweeg

Boudewijn de Groot / Herman Pieter de Boer
De dag verglijdt naar schemerlicht,
de lucht is zacht en leeg.
De wereld is in evenwicht,
zolang ik niet beweeg.

Zolang ik met een stil gezicht
mijn roerloosheid bewaar,
zolang ik zwijg en niets verricht,
bezweer ik elk gevaar.

Ik voel me vreemd maar aangenaam,
heel vrij maar ook heel vroom,
en alles wordt gewoon.

Terwijl ik naar oneindig kijk
verandert elk gevoel.
Geluiden klinken heel nabij
maar blijven zonder doel.

Ik voel me vreemd maar aangenaam,
heel vrij maar ook heel vroom,
en alles wordt gewoon.

Ik weet niet of ik wakker bleef
of wanneer ik deze woorden schreef,
ik weet alleen maar dat ik leef,
dat lijkt me wel genoeg.


Omhoog

Vertrek

Boudewijn de Groot / Lennaert Nijgh
In de mist wacht het vliegtuig op vertrek
naar een land ver weg in het westen.
Ga je mee met mij of blijf je liever hier?
Je weet het zelf wel het beste.

Je veegt met je hand langs je natte wang,
ik weet dat je nooit kunt beslissen
en jij weet dat ik zelf al lang heb beslist.
Je zou dit land meer dan mij gaan missen.

Hé luister naar wat ik zeg.
Het is voorbij en ik ben weg.
Je kunt niet kiezen meer of delen.
Nee, het is te laat voor jou.
Draai je om en ga maar gauw.

En intussen staar je zwijgend naar opzij,
probeert dit moment te vermijden.
De zon breekt door, het doet er niet meer toe,
we zijn als schaduw en licht gescheiden.

We zeggen niets, we wachten af
tot die vlucht van mij aan de beurt is,
en als ik hoog in de lucht naar beneden kijk,
dan zal het zijn of er niets gebeurd is.

Hé luister wat ik zeg...

O ik weet het nu zeker,
hoe eerder ik hier weg ben, hoe beter.
O ik weet het nu zeker,
hoe eerder ik hier weg ben, hoe beter.

En intussen staar je zwijgend naar opzij...

We zeggen niets, we wachten af...

Hé luister wat ik zeg...


Omhoog

Hoogtevrees

Boudewijn de Groot

Ik ga even de muzikanten aan u voorstellen, ze staan achter mij, dat had u al gezien. Ik begin links achter de piano: Jan Rietman.
En dan op basgitaar: Jan Vermeulen. En in het midden achter mij op de drums: Louis Debij. En naast Louis op de elektrische gitaren Hans Hollestelle.
En helemaal rechts op de synthesizers Peter Shön. En we hebben vanavond een extra muzikant erbij, dat is mijn zoon: Marcel de Groot.

Niemand te zien, de straat lag verlaten.
Ik liep er alleen en speelde gitaar.
Misschien klinkt het vreemd: ik moest componeren
en buiten was niemand, daarom deed ik het daar.
Maar juist door de stilte kon iedereen het horen.
Ze gingen me voor, ik was niet meer alleen.
Ze waren heel aardig zelfs wat onderdanig
en liepen te luisteren. Wat prachtig, zei er een.
Ik werd vergeleken met de groten der aarde.
Ze zeiden ook dat het op Paul Simon leek.
Eerst was ik verrast, toen begon het te hinderen.
Maar niemand nam aanstoot hoe kwaad ik ook keek.

Toen zag ik de trap, een wenteltrap naar boven.
En ik dacht die neem ik, ik moet naar de top.
En terwijl ik maar doorging met componeren
gevolgd door het groepje besteeg ik de trap.
En iedereen zuchtte: wat is het toch schitterend.
Op ieder trede speelt hij een nieuw akkoord.
En hoe goed bedoeld ook ik wilde alleen zijn
maar werd afgeleid bij ieder woord.
Ik ging sneller lopen terwijl ik bleef spelen,
maar ze bleven me volgen, een krankzinnige race.
Ik keek naar beneden en dacht: ik moet stoppen.
Straks val ik te pletter. Ik had hoogtevrees.

Zo gingen we verder, het publiek en de zanger.
Betrapt bij het schrijven van nieuw repertoire,
de trap ging steeds hoger en had vele bochten
maar niemand werd moe en ik liet ze maar.
En boven gekomen zag ik tafels en stoelen
wit en heel sierlijk op een heel groot terras.
En over de rand ver in de diepte zag ik bossen en velden
waar de stad eerst nog was.
Genietend van de zon zaten deftige mensen
als op een receptie voor de koningin.
Maar niemand zei iets, men glimlachte vriendelijk
en roerde bezadigd in tonic en gin.

Mijn moeder zei: o is het niet fantastisch.
Zoveel akkoorden in een enkel lied.
Ik kreeg het er warm van en dacht: ook dat nog.
Toen zei ik: hé luister, zo gaat het niet.
Als jullie hier blijven ga ik naar beneden.
Het klonk wat onaardig maar heel zelfbewust.
Ik ga door met schrijven maar dan in mijn eentje,
dus ik ga naar beneden, want daar heb ik rust.
Ze knikten begrijpend, maar tot mijn wanhoop
stond iedereen op en liep naar de trap.
Ik besloot toen te blijven en alleen gelaten
kwam de rust weer terug, viel de hoogtevrees van me af.


Omhoog

Jimmy

Boudewijn de Groot / Ruud Engelander
Hoe sterk is de eenzame fietser
die kromgebogen over zijn stuur
tegen de wind
zichzelf een weg baant?
Hoe zelfbewust de voetbalspeler
die voor de ogen van het publiek
de wedstrijd wint,
zich kampioen waant?
Hoe lacht vergenoegd de zakenman
zonder mededogen die een concurrent
verslagen vindt,
zelf haast failliet gaand.

En ik zit hier tevreden
met die kleine op mijn schoot.
De zon schijnt, er is geen reden
met rotweer en met harde wind
te gaan fietsen met dat kind.

Als hij maar geen voetballer wordt,
ze schoppen hem misschien half dood.

Als hij maar geen voetballer wordt,
ze schoppen hem misschien half dood.

Maar liever dat nog
dan het bord voor zijn kop
van de zakenman,
want daar wordt hij alleen maar slechter van.

Maar liever dat nog...


Omhoog

Tante Julia

Boudewijn de Groot / Lennaert Nijgh
Ik was een kleine jongen, zondagochtend was een hel
en dominees vertelden me wat ik niet mocht en wat wel.
En God zag altijd alles, groot en streng als een agent.
Dus in het kerkezakje deed ik braaf een kleverige cent.
En zondagsmiddags ging mijn moeder op visite
bij mijn tante en dan moest ik mee.
Ik kreeg koek en natte zoenen en een kneepje
in mijn wang en een kopje slappe thee.

Ja tante Julia,
ik lijk alweer veel ouder.
Ik speel piano als u wilt,
maar haal uw borsten van mijn schouder.

Ik was een kleine jongen, als ik jarig was dan mocht
ik de kaarsjes uit gaan blazen op de taart die moeder kocht.
En mijn oma snikte even: ach alweer een jaar voorbij.
Maar niemand die ooit hoorde wat ze zacht tegen me zei.
En plotseling stond tante op en klapte
even in haar handen, noemde me haar vent.
En ze zei: je moet wat spelen
voor je tante en de rest omdat je jarig bent.

Ja tante Julia...

En nu ben ik dan ouder en nu woon ik overal.
En 's morgens weet ik vaak niet waar ik 's avonds slapen zal.
Ik reis de hele wereld door het zonlicht achterna.
Ik heb iedereen verlaten behalve tante Julia.
Het is zondag en er is toch niets te doen
en ik heb zin om naar mijn tante toe te gaan.
Als ze mij een zoen wil geven moet ik bukken
en zijzelf moet dan op haar tenen staan.

Ja tante Julia...

Okay Jan. Dat was het voor vanavond. Dank voor uw komst. Goede reis en tot ziens.


Omhoog

Malle Babbe

Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
Je schuimt de straten af en volgt het dievenspoor
met schooiers en soldaten, hun petten op een oor.
Je tilt je rokken op en lacht naar iedere man
die in het donker wel durft wat overdag niet kan.

En bij nacht in de kroegen hier,
gaat je naam in het rond
bij het blond schuimend bier.

Malle Babbe kom, Malle Babbe kom hier,
lekker stuk, malle meid, lekker dier van plezier.
Malle Babbe is rond, Malle Babbe is blond,
een zoen op je mond, Malle Babbe, je lekkere kont.

Ik ken ze een voor een, de heren van fatsoen,
ik zal ze nooit vergeten zoals ze jou wel doen.
Ik heb het vaak gezien wanneer zo'n stuk verdriet
voldaan naar buiten kwam en jou daar achterliet.

En dan bij nacht in de kroegen hier...

Malle Babbe kom...

Lalalalalala...

En zondags in de kerk dan zit daar zo'n meneer,
stijf als een houten plank
met spijkers in zijn kop te kijken in zijn bank.
Een zwart lakens pak om zijn zondige lijf,
bang voor de duivel en bang voor zijn wijf.
En zuinig een cent in het zakje doen.
Zo koopt hij zijn ziel weer terug en zijn fatsoen.

En jij moet achteraan
in het donker ergens staan
zoals het hoort.

Maar eens dan komt de dag, dan luiden ze de klok,
dan draag jij witte bloemen en linten aan je rok.
Wanneer we met elkaar gearmd de kerk uitgaan,
wat zullen ze dan kijken, daar denk ik altijd aan.

Als bij nacht in de kroegen hier...

Malle Babbe kom...


Omhoog

Het Land van Maas en Waal

Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
En onder de groene hemel in de blauwe zon
speelt het blikken harmonie orkest in een grote regenton.
Daar trekt over de heuvels en door het grote bos
de lange stoet de bergen in van het circus Jeroen Bosch.
En we praten en we zingen en we lachen allemaal,
want daar achter de hoge bergen ligt het Land van Maas en Waal.

Ik loop gearmd met een kater voorop.
Daarachter twee konijnen met een trechter op hun kop.
En dan de grote snoeshaan, die legt een glazen ei.
Wanneer je het schudt dan sneeuwt het op de Egmondse Abdij.

Ik reik een meisje mijn koperen hand,
dan komen er twee Moren met hun slepen in de hand.
Dan blaast er de fanfare ter ere van de schaar,
die trouwt met de vingerhoed, ze houden van elkaar.

En onder de purperen hemel in de bruine zon
speelt nog steeds het harmonie orkest in een grote regenton.
Daar trekt over de heuvels en door het grote bos
de lange stoet de bergen in van het circus Jeroen Bosch.
En we praten en we zingen en we lachen allemaal,
want daar achter de hoge bergen ligt het Land van Maas en Waal.

We zijn aan de koning van Spanje ontsnapt,
die had ons in zijn bed en de provisiekast betrapt.
We staken alle kerken met brandewijn in brand,
't is koudvuur, dus het geeft niet en het komt niet in de krant.

Het leed is geleden, de horizon schijnt
wanneer de doden dronken zijn en Pierlala verdwijnt.
Dan steken we de loftrompet en ook de dikke draak
en eten 's avonds zandgebak op het feestje bij Klaas Vaak.

En onder de gouden hemel in de zilveren zon
speelt altijd het harmonie orkest in een grote regenton.
Daar trekt over de heuvels en door het grote bos
de stoet voorgoed de bergen in van het circus Jeroen Bosch.
En we praten en we zingen en we lachen allemaal,
want daar achter de hoge bergen ligt het La-a-a-and van Maas en Waal,
van Maas en Waal, van Maas en Waal...


Omhoog
Terug