Getemde zwerver

auteur: Pieter Webeling
geplaatst in: Volkskrant, zaterdag 21 februari 1998

Boudewijn de Groot (53) was de eerste protestzanger van Nederland, voorloper (tegen wil en dank) van een rebellerende sixties-generatie en peetvader van de Nederlandstalige lichte muziek. Volgende week treedt hij op in het Concertgebouw. De omzwervingen van een 'gezapige' landloper: 'Ik heb lang gedacht dat het geregelde leven van een kantoorbaan mij op het lijf geschreven zou zijn.'

"De jeugdige provo-muzikant Boudewijn zou mij nu maar een gesetteld burgermannetje vinden. Wonen in een rijtjeshuis, in het bezit saaie Golf stationcar, licht verslaafd aan 3D-computerspelletjes... kortom, een representant van het klootjesvolk. Omgekeerd zie ik hem als een naïve jongen die zeer zijn best deed om duidelijk te maken waarvoor hij stond, alleen... dat lukte niet zo goed. Mijn gevoel voor hem zit tussen meewarigheid en vertedering in, zoals je naar een opstandig, klein kind kijkt: Ah gosj... Niettemin denk ik dat we 't na een korte gewenningsperiode vrij goed met elkaar zouden kunnen vinden.

* * *

Ze waren er allemaal. Hippies, provo's, flowerpower-aanhangers en andere links-radicalen. Op 1 mei 1968 werd in de Utrechtse jaarbeurs een muziekfestival gehouden van internationale allure: veel bands, veel backstage-bedrijvigheid en veel schwung. Ik voelde me bijna wereldberoemd. Dat idee culmineerde in het optreden zelf: bij 'Meneer de President', in die dagen hét lied tegen de Vietnamoorlog, begon een wildenthousiast publiek de tent af te breken. Iedereen drong naar voren, sommigen kropen op het podium. Na dat optreden werd ik weggevoerd, in een auto gezet en omstuwd door een mensenmassa het terrein afgereden - wat nog eens de indruk versterkte dat 't hier ging om een internationaal artiest. Hoe dan ook, dat concert was voor mij een hoogtepunt, een klapstuk.
Ik was de eerste Nederlandse protestzanger, een culturele vaandeldrager, de stem van een generatie. Tenminste, zo keken veel mensen tegen mij aan. Zelf zag ik dat niet zo. In mijn repertoire - vooral teksten van Lennaert Nijgh - zaten een paar protestsongs, maar ik wilde geen protestzanger zijn. In de jaren zestig beschouwde ik de wereld als een schouwtoneel. Met mijn muziek speelde ik een rol die mij beviel, temidden van provo's en later hippies. Maar ik hoorde er niet bij. Niet echt. Idealen begreep ik zolang het bij kreten bleef: weg met de woningnood, peace, leve de seksuele vrijheid. Ik hield me absoluut niet bezig met de politiek-inhoudelijke contouren voor een Nieuwe Samenleving. Bij interviews kon dat nog wel eens schuren. Wat wil provo? Waaróm stem je PSP? Tja, eh... pfff... Kwam er geen zinnig woord uit.
'Wij' stonden op toneel, de grijze massa zat in de zaal en mocht toezien. Toch had ik diep in mijn hart affiniteit met dat klootjesvolk, domweg omdat ik eruit voortkwam. De rust en de emotionele geborgenheid van het burgerleven trokken mij ook aan; tegelijkertijd zocht ik naar verandering, nieuwe dingen, weg van de saaiheid. Dat was mijn dualiteit. Ondanks het roerige sixties-decor heb ik mij altijd een product van de middelmaat gevoeld. Grijs. Nietszeggend grijs. Ga maar na. Ik kom uit Heemstede: geen afbraakbuurt, maar ook geen villawijk. Ik was niet geliefd, maar ook niet gehaat. Op de middelbare school lag mijn gemiddelde rapportcijfer op zes à zeven, tot mijn eindexamen toe. Dat ik toch kon uitgroeien tot een idool... Curieus misverstand.
Ik ben geboren in een jappenkamp. Java, 1944. Mijn moeder heb ik nooit gekend; ze was ziek en overleed een jaar later aan dysenterie. Het schijnt dat ik in het Tjideng-kamp - voor vrouwen en kleine kinderen - wel vertroeteld werd. Ik heb nog bij een andere dame aan de borst gelegen. Voor mijn gevoel begint mijn jeugd pas ná de oorlog, toen ik met mijn vader, broer en zus in Nederland aankwam. We werden gedropt op verschillende adressen. Ik kwam terecht in Haarlem, bij de tweelingzus van mijn vader, tante Alie. Op het moment dat ik voor het eerst iets van mijn omgeving en de wereld begon te beseffen, was zij voor mij 'mamma'.
In die jaren moest mijn vader terug naar Indonesië om zijn tropenpensioen vol te maken. Daarna kwam hij weer naar Haarlem, bij ons, op de bovenverdieping. Hij trok zich vaak terug op zijn kamertje. Ik herinner me dat ik als kind bij hem moest aankloppen om naar binnen te mogen. Het was een gesloten man. Beminnelijk, gezellig, maar praten over gevoelens of emoties... nee. In overdrachtelijke zin is het 'aankloppen' bij mijn vader om te mogen binnenkomen voortdurend aan de orde geweest. Ik zat met vragen. Over mijn echte moeder. Daar maakte hij zich altijd vanaf. Op zondagmiddag gingen we wel eens naar het voetbalveld, dan zaten we naast elkaar. 'Wat dééd ze eigenlijk?' vroeg ik dan. Kwam er een nietszeggend, ontwijkend antwoord, waarna hij zei: 'Wil je een reep chocola?' Het feit dat ik mijn moeder nooit heb gekend, is geen trauma voor me, maar wel... een stil verdriet. Het is er. Op mijn achtste verloor ik mijn moeder voor de tweede keer, al besefte ik dat toen niet zo. Ik moest weg bij tante Alie. Met mijn vader mee, naar Heemstede. Verdriet, onbegrip, drama. Op dat moment was ik al eerder door haar... ik wil niet zeggen 'in de steek gelaten', maar wel op een rigoureuze manier op mezelf teruggeworpen - al was dat uiteraard niet haar bedoeling. Dat ging zo: tante Alie zou op de tram gaan, en ik naar school. Dat hadden we vooraf afgesproken, maar het 'afscheid' had ik als kleuter helemaal niet begrepen. Dus zij stapte in, en ik stapte niet in. Ik mocht niet met mijn moeder mee! Daar stond ik, vijf jaar oud, alleen op die tramhalte. Dat voorval zal ik nooit vergeten. Kortom, ik ben niet opgegroeid met het idee dat een hechte, emotionele band een leven lang duurt. Kennelijk kon zo'n contact makkelijk weer gebroken worden. Onbewust werkt dat door, denk ik. In intieme relaties ben ik laconiek geworden.

* * *

Waarom ben ik gaan zingen? Waarom stond ik op dat podium? Geen idéé. Ik had niet de behoefte aan aandacht, of de innerlijke drang gezien en gehoord te worden. Het liep domweg zo. Op een gegeven moment kon ik een plaatje maken en zelfs optreden voor televisie. Aanvankelijk had ik nauwelijks contact met het publiek. In een koker ging ik op, zong mijn liedjes, en in dezelfde koker ging ik weer af. In het Haagse theater De Steeg zag ik het licht. Van het ene op het andere moment brak die cocon open. Plotseling wist ik hoe je een liedje moest zingen, hoe je moest kijken, hoe je je moest voelen. Het leek wel alsof ik boven het publiek stond, zo van: ik ging niet naar hen toe om te zingen, nee, zij kwamen naar mij toe om te luisteren. Echt een lichtflits. De openbaring van het charisma, denk ik. Dat optreden in de jaarbeurs was een indrukwekkend moment.
Toch was ik toen niet erg gelukkig met mezelf. Je bent bekend, dus veel mensen hebben een mening over je. Als ze je fantastisch vinden, dan is de wereld een roze suikerspin. Maar als je tien seconden later hoort dat alles kut is, dan gaat alles op zwart. Tegen die negatieve reacties begon ik mij te wapenen. Op festivals had ik ook vaak te maken met het feit dat ik met mijn gitaartje en Nederlandse teksten detoneerde tussen de Engelstalige beatbands. Hits als 'Land van Maas en Waal' en 'Meisje van 16' waren herkenbaar, maar bij onbekendere nummers als 'Testament' en 'Verdronken Vlinder' kon ik worden uitgejouwd. Dat vond men zijige burgertruttenliedjes, zoetsappig gebeuzel. Zeker in die tijd was ik iemand die zich liet meevoeren door impulsen, stemmingen, buien - die behoorlijk negatief konden zijn. Dat heeft in mijn leven een paar keer geleid tot ingrijpende beslissingen. In 1969 liet ik mijn vrouw en twee kinderen in de steek. Ik was diep ongelukkig. Ik zat vast. Op een woonboerderij in Dwingeloo begon ik een commune met een paar hippies. Om redenen die niet meer te achterhalen zijn, ging ik ervan uit dat Drenthe de meest mystieke provincie van Nederland was. Daar lagen hunebedden, daar lag onze diepste geschiedenis. Compleet stoned staarde ik over de weiden en voelde me dicht bij de kosmos. We aten macrobiotisch: en gepelde rijst, zuivere groenten. We staken wierook op. We zaten op kussens, dicht bij de grond - tafels en stoelen waren maar overbodige luxe. Die mensen uit Dwingeloo zullen wel gedacht hebben: wat moeten die langharige, ongewassen griezels hier? Goede vraag. Ik ben nooit een ambitieuze avonturier geweest, op zoek naar de pot met goud. Nee, ik heb meer het zwervende van de landloper, die naar plaatsen gaat waarvan hij denkt dat de zon schijnt en de boerin het vriendelijkst is. Meelopen met het landweggetje, zeg maar.
In 1977 kwam ik ertoe in Los Angeles te gaan wonen. Amerika was een jeugddroom. Bij aankomst werd aan al mijn verwachtingen voldaan: met de glooiende heuvels van Hollywood als decor voelde ik me net een filmster. Fantastisch. Ik heb daar ook een plaat gemixt. In de studio had natuurlijk niemand ooit van Bauwdewaain the Kroet gehoord, maar toen ik werd voorgesteld als de Nederlandse Bob DyIan werden er oren gespitst. De luikjes gingen open toen ik vertelde dat ik eh, acht gouden, twee platina en een diamanten plaat had gemaakt.
Die periode in Los Angeles kon niet verhinderen dat ik in een depressie raakte. Dat was rond mijn veertigste, al had dat weinig te maken met mijn leeftijd: zoiets doemt op en 't wordt onstuitbaar groter. Ik denk dat die mindere periode te maken had met de schaduw van de legende Boudewijn de Groot, de hitmaker met klassiekers als 'Meisje van 16', 'Tante Julia' en 'Eenzame Fietser'. Daar wilde ik vanaf. Ik voel de me benauwd. Opnieuw trok ik alle consequenties die maar mogelijk waren, opnieuw gooide ik het roer honderdtachtig graden om. Net als eind jaren zestig liet ik mensen in de steek: mijn vriendin en mijn derde kind.
Nee, zo'n stap laat zich niet vangen in woorden als laf of moedig. Vechten voor behoud of herstel van die relatie zou niets hebben opgeleverd. Om erachter te komen wat het Grote Waarom is van zo'n beklemmend gevoel... tja, daar kun je voor in therapie gaan. Vlak daarvoor heb ik een psycholoog of een psychiater opgezocht, maar na een half jaar had ik het wel gezien. Het was een aardige man, ik kon gezellig met hem praten, maar het loste niets op.
Maar of 't nou met mijn jeugd te maken heeft of niet: ik wil even nadrukkelijk stellen dat ik niet iemand ben die met trauma's of frustraties rondloopt. De momenten waarop ik mij zo klote voelde, bleken van tijdelijke aard. Kennelijk overkomt mij dat eens in de zoveel tijd. Nou, soit. Een landloper ben ik gebleven, maar je kunt niet zeggen dat ik doelloos was. Ik wist wel wat ik wilde, maar wat precies - dát besliste ik pas als het mijn pad kruiste. Toen ik terugkwam uit Los Angeles, eind 1982, viel er niet veel te beslissen. Ik was vrij letterlijk een zwerver geworden. Geen cent te makken, maar wel een leuke, Amerikaanse vriendin. Ik kon met haar terecht in Eemdijk, in een hooiberg. Een verbouwde hooiberg - anders zou 't wel erg Swiebertje worden.
En ja, ik ben niet iemand die zichzelf goed kan verkopen. Dagenlang zat ik niets te doen, én maar wachten tot iemand belde met de vraag of ik honderdduizend gulden per maand wilde verdienen. Op een gegeven moment móest ik iets. Een kantoorbaan. Een afdelingschef die mij vertelde wat ik moest doen. Als ik maar een geregeld leven en een geregeld inkomen had. Na het lezen van een abominabel slecht vertaald boek schreef ik een briefje naar de betreffende uitgever: 'Dat kan ik beter.' Nou, dat mocht ik dan wel proberen. Onder het pseudoniem Frank de Groot heb ik een paar jaar Engelse detectiveromans vertaald.
Een andere omzwerving was: acteren. Eind jaren tachtig kreeg ik het aanbod om de hoofdrol te spelen in de musical Tsjechov. Regisseur Eddy Habbema zag in mij een 'charismatische figuur met de uitstraling van de gekwelde kunstenaar'. Niet lang daarna speelde ik Otto Frank in het toneelstuk Anne Frank. Het karakter van dat personage stond verder van mij af. Otto Frank is een zakenman, een lakens-uitdeler. Moeilijk voor mij om dat overtuigend te spelen: ik ben van nature lijdzaam. Houd ik dat personage dan wel boeiend? Zullen de mensen niet in slaap dommelen als Boudewijn de Groot speelt? Zo doemt onmiddellijk het spook van de mediocriteit op. Mediocriteit... dat vind ik erger dan erg. Dat is het nulpunt. Een van de leuke dingen aan acteren is: emoties uiten die je anders onder controle houdt. Je leert jezelf beter kennen. In een scène moest Otto Frank heel kwaad worden op Edith. Eerst dacht ik: die man heeft de touwtjes in handen, onder alle omstandigheden moet hij paniek bezweren. Hoe ver kan hij dan gaan in een emotionele uitbarsting? In het dagelijks leven staat kwaadheid ver van mij af. Er moet veel gebeuren wil ik spugend en rood aangelopen staan te gillen. Toch moest ik in die rol vlammen, héél boos worden. Ik vond 't lekker. Een verademing.

* * *

Over een paar dagen sta ik met mijn band in het Concertgebouw. Een jongemannendroom. We krijgen fantastische reacties op onze tour, maar voor het grote publiek is Boudewijn de Groot nog steeds die jongen met de Spaanse gitaar. Nummers als 'Testament', 'Verdronken Vlinder' of 'Jimmy/De Eenzame Fietser' leven nog steeds heel sterk. Geen punt voor mij. De oude Bob Dylan was toch 'Blowing in the Wind', de Rolling Stones blijven verbonden met 'Satisfaction'. Ik vind het niet erg die klassiekers een plaats te geven in mijn nieuwe repertoire. Ik hoop wel dat nummers van nu, zoals 'Een Wonderkind van Vijftig' en 'De Roos', over twintig jaar ook klassiekers zijn.
Na al die jaren is duidelijk dat de combinatie Boudewijn de Groot-Lennaert Nijgh het best werkt. In de jaren zestig gingen we dag en nacht met elkaar om, ik heb hem een paar keer rigoureus verlaten, maar kwam altijd bij hem terug. Ik heb Lennaert wel eens mijn ideale partner genoemd, omdat hij mijn 'overspel' altijd heeft gepikt. Daar heb ik overigens wel zwaar voor geboet: op teksten voor mijn laatste cd 'Een Nieuwe Herfst' heb ik zes jaar moeten wachten. We hebben een absoluut wonderlijke en ondefinieerbare relatie. Ik heb ooit vijf jaar lang met hem onder een dak gewoond: nooit ruzie, maar ook nooit intieme gesprekken. In die zin kennen we elkaar elgenlijk nauwelijks. Ik ben nu getrouwd met Anja; zij was twintig jaar geleden de vrouw van Lennaert. Zo bizar zijn onze levens verknoopt.
Het mooiste lied... pfff. 'Onderweg'. Vooral qua sfeer word ik daar op onverklaarbare wijze tot in mijn diepste 'esthetische wezen' door geraakt. Dat is bijna religieus. Verder heeft dat nummer een prachtige melodielijn, en de tekst is dus van Lennaert:

Stil staan in 't woud,
donker en oud
de sparren versteend op wacht.
Het licht komt van ver,
van lichtjaren her
en ik ben onderweg.

Het verleden. Ik heb iets met het verleden. Er zit iets Anton Pieckerigs in mij. Over het verglijden van de tijd voel ik soms een wanhopige machteloosheid. Dat je 'gisteren' niet kan terughalen... zó zonde. Niet dat ik heden en toekomst afzweer en maar domweg zit te somberen over de vergankelijkheid van het leven, maar ik heb zeker last van verzengende nostalgievlagen. Vraag niet waarom. Het overkomt me. Weet je waar ik van hou? Dingen die afgerond zijn. Ik woon in Heemstede, werk weer samen met Lennaert en sta op het podium nog immer 'Verdronken Vlinder' en 'Testament' te zingen. De cirkel is rond. Ik kan doodgaan of opnieuwbeginnen. Móói vind ik dat.
Nu geef ik toe aan wie ik eigenlijk ben. In de jaren zestig ageerde ik tegen de ongeëvenaarde saaiheid van het burgerlijk milieu, maar op die manier ontkende ik mijn eigen... gezapigheid. Ik zoek rust, geborgenheid, vertrouwdheid, organisatie, regelmaat. Een keurig rijtjeshuis met tuin, een gelukkig huwelijk en twee witte katten - dat is mijn basis. Ik ben opa. Al drie keer. Ik heb op een bejaardenpartij gestemd. Nou ja, dat laatste was een vergissing. Bij de vorige verkiezingen had ik daar een briljante theorie over, maar die ben ik half vergeten. Op tijd zorgen voor m'n ouderenrechten, zoiets.
Ik heb lang gedacht dat het geregelde leven van een kantoorbaan mij op het lijf geschreven zou zijn. Geen verantwoordelijkheden, geen onzekerheden. Maar nee, dat kan ik toch niet aan: het ligt te veel in het verlengde van mijn huiselijkheid. De zwerver in mij is getemd, maar sterven zal hij nimmer. Vanuit mijn vertrouwde basis maak ik graag uitstapjes naar dingen die een nieuwe, uitdagende wereld vertegenwoordigen. Daarom reis ik bijna elke avond naar een andere stad om daar te gaan zingen. Dat is een avontuurtje. Zo ben ik nog steeds onderweg. In dat licht moet je ook mijn vertaal- en acteerwerk zien. Ik ga voortdurend de branding in met mijn kop in de golven, maar kijk wel steeds achterom naar het strand - of mijn moeder er nog zit, bij de vlag."


Omhoog
Terug