Boudewijn de Groot (53) was de eerste protestzanger van Nederland, voorloper (tegen wil en dank) van een rebellerende sixties-generatie en peetvader van de Nederlandstalige lichte muziek. Volgende week treedt hij op in het Concertgebouw. De omzwervingen van een 'gezapige' landloper: 'Ik heb lang gedacht dat het geregelde leven van een kantoorbaan mij op het lijf geschreven zou zijn.'
"De jeugdige provo-muzikant Boudewijn zou mij nu maar een gesetteld burgermannetje vinden. Wonen in een rijtjeshuis, in het bezit saaie Golf stationcar, licht verslaafd aan 3D-computerspelletjes... kortom, een representant van het klootjesvolk. Omgekeerd zie ik hem als een naïve jongen die zeer zijn best deed om duidelijk te maken waarvoor hij stond, alleen... dat lukte niet zo goed. Mijn gevoel voor hem zit tussen meewarigheid en vertedering in, zoals je naar een opstandig, klein kind kijkt: Ah gosj... Niettemin denk ik dat we 't na een korte gewenningsperiode vrij goed met elkaar zouden kunnen vinden.
Ze waren er allemaal. Hippies, provo's, flowerpower-aanhangers en andere links-radicalen. Op
1 mei 1968 werd in de Utrechtse jaarbeurs een muziekfestival gehouden van internationale
allure: veel bands, veel backstage-bedrijvigheid en veel schwung. Ik voelde me bijna
wereldberoemd. Dat idee culmineerde in het optreden zelf: bij 'Meneer de President', in die
dagen hét lied tegen de Vietnamoorlog, begon een wildenthousiast publiek de tent af te
breken. Iedereen drong naar voren, sommigen kropen op het podium. Na dat optreden werd ik
weggevoerd, in een auto gezet en omstuwd door een mensenmassa het terrein afgereden - wat nog
eens de indruk versterkte dat 't hier ging om een internationaal artiest. Hoe dan ook, dat
concert was voor mij een hoogtepunt, een klapstuk.
Ik was de eerste Nederlandse protestzanger, een culturele vaandeldrager, de stem van een
generatie. Tenminste, zo keken veel mensen tegen mij aan. Zelf zag ik dat niet zo. In mijn
repertoire - vooral teksten van Lennaert Nijgh - zaten een paar protestsongs, maar ik wilde
geen protestzanger zijn. In de jaren zestig beschouwde ik de wereld als een schouwtoneel.
Met mijn muziek speelde ik een rol die mij beviel, temidden van provo's en later hippies.
Maar ik hoorde er niet bij. Niet echt. Idealen begreep ik zolang het bij kreten bleef: weg
met de woningnood, peace, leve de seksuele vrijheid. Ik hield me absoluut niet bezig met de
politiek-inhoudelijke contouren voor een Nieuwe Samenleving. Bij interviews kon dat nog wel
eens schuren. Wat wil provo? Waaróm stem je PSP? Tja, eh... pfff... Kwam er geen
zinnig woord uit.
'Wij' stonden op toneel, de grijze massa zat in de zaal en mocht toezien. Toch had ik diep
in mijn hart affiniteit met dat klootjesvolk, domweg omdat ik eruit voortkwam. De rust en
de emotionele geborgenheid van het burgerleven trokken mij ook aan; tegelijkertijd zocht ik
naar verandering, nieuwe dingen, weg van de saaiheid. Dat was mijn dualiteit. Ondanks het
roerige sixties-decor heb ik mij altijd een product van de middelmaat gevoeld. Grijs.
Nietszeggend grijs. Ga maar na. Ik kom uit Heemstede: geen afbraakbuurt, maar ook geen
villawijk. Ik was niet geliefd, maar ook niet gehaat. Op de middelbare school lag mijn
gemiddelde rapportcijfer op zes à zeven, tot mijn eindexamen toe. Dat ik toch kon
uitgroeien tot een idool... Curieus misverstand.
Ik ben geboren in een jappenkamp. Java, 1944. Mijn moeder heb ik nooit gekend; ze was ziek
en overleed een jaar later aan dysenterie. Het schijnt dat ik in het Tjideng-kamp - voor
vrouwen en kleine kinderen - wel vertroeteld werd. Ik heb nog bij een andere dame aan de
borst gelegen. Voor mijn gevoel begint mijn jeugd pas ná de oorlog, toen ik met mijn
vader, broer en zus in Nederland aankwam. We werden gedropt op verschillende adressen.
Ik kwam terecht in Haarlem, bij de tweelingzus van mijn vader, tante Alie. Op het moment
dat ik voor het eerst iets van mijn omgeving en de wereld begon te beseffen, was zij voor
mij 'mamma'.
In die jaren moest mijn vader terug naar Indonesië om zijn tropenpensioen vol te maken.
Daarna kwam hij weer naar Haarlem, bij ons, op de bovenverdieping. Hij trok zich vaak terug
op zijn kamertje. Ik herinner me dat ik als kind bij hem moest aankloppen om naar binnen te
mogen. Het was een gesloten man. Beminnelijk, gezellig, maar praten over gevoelens of
emoties... nee. In overdrachtelijke zin is het 'aankloppen' bij mijn vader om te mogen
binnenkomen voortdurend aan de orde geweest. Ik zat met vragen. Over mijn echte moeder. Daar
maakte hij zich altijd vanaf. Op zondagmiddag gingen we wel eens naar het voetbalveld, dan
zaten we naast elkaar. 'Wat dééd ze eigenlijk?' vroeg ik dan. Kwam er een
nietszeggend, ontwijkend antwoord, waarna hij zei: 'Wil je een reep chocola?' Het feit dat
ik mijn moeder nooit heb gekend, is geen trauma voor me, maar wel... een stil verdriet. Het
is er. Op mijn achtste verloor ik mijn moeder voor de tweede keer, al besefte ik dat toen
niet zo. Ik moest weg bij tante Alie. Met mijn vader mee, naar Heemstede. Verdriet,
onbegrip, drama. Op dat moment was ik al eerder door haar... ik wil niet zeggen 'in de
steek gelaten', maar wel op een rigoureuze manier op mezelf teruggeworpen - al was dat
uiteraard niet haar bedoeling. Dat ging zo: tante Alie zou op de tram gaan, en ik naar
school. Dat hadden we vooraf afgesproken, maar het 'afscheid' had ik als kleuter helemaal
niet begrepen. Dus zij stapte in, en ik stapte niet in. Ik mocht niet met mijn moeder mee!
Daar stond ik, vijf jaar oud, alleen op die tramhalte. Dat voorval zal ik nooit vergeten.
Kortom, ik ben niet opgegroeid met het idee dat een hechte, emotionele band een leven lang
duurt. Kennelijk kon zo'n contact makkelijk weer gebroken worden. Onbewust werkt dat door,
denk ik. In intieme relaties ben ik laconiek geworden.
Waarom ben ik gaan zingen? Waarom stond ik op dat podium? Geen idéé. Ik had niet de
behoefte aan aandacht, of de innerlijke drang gezien en gehoord te worden. Het liep domweg
zo. Op een gegeven moment kon ik een plaatje maken en zelfs optreden voor televisie.
Aanvankelijk had ik nauwelijks contact met het publiek. In een koker ging ik op, zong mijn
liedjes, en in dezelfde koker ging ik weer af. In het Haagse theater De Steeg zag ik het
licht. Van het ene op het andere moment brak die cocon open. Plotseling wist ik hoe je een
liedje moest zingen, hoe je moest kijken, hoe je je moest voelen. Het leek wel alsof ik
boven het publiek stond, zo van: ik ging niet naar hen toe om te zingen, nee, zij kwamen
naar mij toe om te luisteren. Echt een lichtflits. De openbaring van het charisma, denk ik.
Dat optreden in de jaarbeurs was een indrukwekkend moment.
Toch was ik toen niet erg gelukkig met mezelf. Je bent bekend, dus veel mensen hebben een
mening over je. Als ze je fantastisch vinden, dan is de wereld een roze suikerspin. Maar als
je tien seconden later hoort dat alles kut is, dan gaat alles op zwart. Tegen die negatieve
reacties begon ik mij te wapenen. Op festivals had ik ook vaak te maken met het feit dat ik
met mijn gitaartje en Nederlandse teksten detoneerde tussen de Engelstalige beatbands. Hits
als 'Land van Maas en Waal' en 'Meisje van 16' waren herkenbaar, maar bij onbekendere
nummers als 'Testament' en 'Verdronken Vlinder' kon ik worden uitgejouwd. Dat vond men
zijige burgertruttenliedjes, zoetsappig gebeuzel. Zeker in die tijd was ik iemand die zich
liet meevoeren door impulsen, stemmingen, buien - die behoorlijk negatief konden zijn. Dat
heeft in mijn leven een paar keer geleid tot ingrijpende beslissingen. In 1969 liet ik mijn
vrouw en twee kinderen in de steek. Ik was diep ongelukkig. Ik zat vast. Op een
woonboerderij in Dwingeloo begon ik een commune met een paar hippies. Om redenen die niet
meer te achterhalen zijn, ging ik ervan uit dat Drenthe de meest mystieke provincie van
Nederland was. Daar lagen hunebedden, daar lag onze diepste geschiedenis. Compleet stoned
staarde ik over de weiden en voelde me dicht bij de kosmos. We aten macrobiotisch: en
gepelde rijst, zuivere groenten. We staken wierook op. We zaten op kussens, dicht bij de
grond - tafels en stoelen waren maar overbodige luxe. Die mensen uit Dwingeloo zullen wel
gedacht hebben: wat moeten die langharige, ongewassen griezels hier? Goede vraag. Ik ben
nooit een ambitieuze avonturier geweest, op zoek naar de pot met goud. Nee, ik heb meer het
zwervende van de landloper, die naar plaatsen gaat waarvan hij denkt dat de zon schijnt en
de boerin het vriendelijkst is. Meelopen met het landweggetje, zeg maar.
In 1977 kwam ik ertoe in Los Angeles te gaan wonen. Amerika was een jeugddroom. Bij
aankomst werd aan al mijn verwachtingen voldaan: met de glooiende heuvels van Hollywood als
decor voelde ik me net een filmster. Fantastisch. Ik heb daar ook een plaat gemixt. In de
studio had natuurlijk niemand ooit van Bauwdewaain the Kroet gehoord, maar toen ik werd
voorgesteld als de Nederlandse Bob DyIan werden er oren gespitst. De luikjes gingen open
toen ik vertelde dat ik eh, acht gouden, twee platina en een diamanten plaat had gemaakt.
Die periode in Los Angeles kon niet verhinderen dat ik in een depressie raakte. Dat was
rond mijn veertigste, al had dat weinig te maken met mijn leeftijd: zoiets doemt op en 't
wordt onstuitbaar groter. Ik denk dat die mindere periode te maken had met de schaduw van
de legende Boudewijn de Groot, de hitmaker met klassiekers als 'Meisje van 16', 'Tante
Julia' en 'Eenzame Fietser'. Daar wilde ik vanaf. Ik voel de me benauwd. Opnieuw trok ik
alle consequenties die maar mogelijk waren, opnieuw gooide ik het roer honderdtachtig graden
om. Net als eind jaren zestig liet ik mensen in de steek: mijn vriendin en mijn derde kind.
Nee, zo'n stap laat zich niet vangen in woorden als laf of moedig. Vechten voor behoud of
herstel van die relatie zou niets hebben opgeleverd. Om erachter te komen wat het Grote
Waarom is van zo'n beklemmend gevoel... tja, daar kun je voor in therapie gaan. Vlak
daarvoor heb ik een psycholoog of een psychiater opgezocht, maar na een half jaar had ik het
wel gezien. Het was een aardige man, ik kon gezellig met hem praten, maar het loste niets
op.
Maar of 't nou met mijn jeugd te maken heeft of niet: ik wil even nadrukkelijk stellen dat
ik niet iemand ben die met trauma's of frustraties rondloopt. De momenten waarop ik mij zo
klote voelde, bleken van tijdelijke aard. Kennelijk overkomt mij dat eens in de zoveel tijd.
Nou, soit. Een landloper ben ik gebleven, maar je kunt niet zeggen dat ik doelloos was. Ik
wist wel wat ik wilde, maar wat precies - dát besliste ik pas als het mijn pad kruiste.
Toen ik terugkwam uit Los Angeles, eind 1982, viel er niet veel te beslissen. Ik was vrij
letterlijk een zwerver geworden. Geen cent te makken, maar wel een leuke, Amerikaanse
vriendin. Ik kon met haar terecht in Eemdijk, in een hooiberg. Een verbouwde hooiberg -
anders zou 't wel erg Swiebertje worden.
En ja, ik ben niet iemand die zichzelf goed kan verkopen. Dagenlang zat ik niets te doen,
én maar wachten tot iemand belde met de vraag of ik honderdduizend gulden per maand
wilde verdienen. Op een gegeven moment móest ik iets. Een kantoorbaan. Een
afdelingschef die mij vertelde wat ik moest doen. Als ik maar een geregeld leven en een
geregeld inkomen had. Na het lezen van een abominabel slecht vertaald boek schreef ik een
briefje naar de betreffende uitgever: 'Dat kan ik beter.' Nou, dat mocht ik dan wel
proberen. Onder het pseudoniem Frank de Groot heb ik een paar jaar Engelse detectiveromans
vertaald.
Een andere omzwerving was: acteren. Eind jaren tachtig kreeg ik het aanbod om de hoofdrol
te spelen in de musical Tsjechov. Regisseur Eddy Habbema zag in mij een 'charismatische
figuur met de uitstraling van de gekwelde kunstenaar'. Niet lang daarna speelde ik Otto
Frank in het toneelstuk Anne Frank. Het karakter van dat personage stond verder van mij af.
Otto Frank is een zakenman, een lakens-uitdeler. Moeilijk voor mij om dat overtuigend te
spelen: ik ben van nature lijdzaam. Houd ik dat personage dan wel boeiend? Zullen de mensen
niet in slaap dommelen als Boudewijn de Groot speelt? Zo doemt onmiddellijk het spook van
de mediocriteit op. Mediocriteit... dat vind ik erger dan erg. Dat is het nulpunt. Een van
de leuke dingen aan acteren is: emoties uiten die je anders onder controle houdt. Je leert
jezelf beter kennen. In een scène moest Otto Frank heel kwaad worden op Edith. Eerst
dacht ik: die man heeft de touwtjes in handen, onder alle omstandigheden moet hij paniek
bezweren. Hoe ver kan hij dan gaan in een emotionele uitbarsting? In het dagelijks leven
staat kwaadheid ver van mij af. Er moet veel gebeuren wil ik spugend en rood aangelopen
staan te gillen. Toch moest ik in die rol vlammen, héél boos worden. Ik vond 't
lekker. Een verademing.
Over een paar dagen sta ik met mijn band in het Concertgebouw. Een jongemannendroom. We
krijgen fantastische reacties op onze tour, maar voor het grote publiek is Boudewijn de
Groot nog steeds die jongen met de Spaanse gitaar. Nummers als 'Testament', 'Verdronken
Vlinder' of 'Jimmy/De Eenzame Fietser' leven nog steeds heel sterk. Geen punt voor mij. De
oude Bob Dylan was toch 'Blowing in the Wind', de Rolling Stones blijven verbonden met
'Satisfaction'. Ik vind het niet erg die klassiekers een plaats te geven in mijn nieuwe
repertoire. Ik hoop wel dat nummers van nu, zoals 'Een Wonderkind van Vijftig' en 'De Roos',
over twintig jaar ook klassiekers zijn.
Na al die jaren is duidelijk dat de combinatie Boudewijn de Groot-Lennaert Nijgh het best
werkt. In de jaren zestig gingen we dag en nacht met elkaar om, ik heb hem een paar keer
rigoureus verlaten, maar kwam altijd bij hem terug. Ik heb Lennaert wel eens mijn ideale
partner genoemd, omdat hij mijn 'overspel' altijd heeft gepikt. Daar heb ik overigens wel
zwaar voor geboet: op teksten voor mijn laatste cd 'Een Nieuwe Herfst' heb ik zes jaar
moeten wachten. We hebben een absoluut wonderlijke en ondefinieerbare relatie. Ik heb ooit
vijf jaar lang met hem onder een dak gewoond: nooit ruzie, maar ook nooit intieme
gesprekken. In die zin kennen we elkaar elgenlijk nauwelijks. Ik ben nu getrouwd met Anja;
zij was twintig jaar geleden de vrouw van Lennaert. Zo bizar zijn onze levens verknoopt.
Het mooiste lied... pfff. 'Onderweg'. Vooral qua sfeer word ik daar op onverklaarbare wijze
tot in mijn diepste 'esthetische wezen' door geraakt. Dat is bijna religieus. Verder heeft
dat nummer een prachtige melodielijn, en de tekst is dus van Lennaert:
Stil staan in 't woud,
donker en oud
de sparren versteend op wacht.
Het licht komt van ver,
van lichtjaren her
en ik ben onderweg.
Het verleden. Ik heb iets met het verleden. Er zit iets Anton Pieckerigs in mij. Over het
verglijden van de tijd voel ik soms een wanhopige machteloosheid. Dat je 'gisteren' niet
kan terughalen... zó zonde. Niet dat ik heden en toekomst afzweer en maar domweg zit
te somberen over de vergankelijkheid van het leven, maar ik heb zeker last van verzengende
nostalgievlagen. Vraag niet waarom. Het overkomt me. Weet je waar ik van hou? Dingen die
afgerond zijn. Ik woon in Heemstede, werk weer samen met Lennaert en sta op het podium nog
immer 'Verdronken Vlinder' en 'Testament' te zingen. De cirkel is rond. Ik kan doodgaan of
opnieuwbeginnen. Móói vind ik dat.
Nu geef ik toe aan wie ik eigenlijk ben. In de jaren zestig ageerde ik tegen de
ongeëvenaarde saaiheid van het burgerlijk milieu, maar op die manier ontkende ik mijn
eigen... gezapigheid. Ik zoek rust, geborgenheid, vertrouwdheid, organisatie, regelmaat.
Een keurig rijtjeshuis met tuin, een gelukkig huwelijk en twee witte katten - dat is mijn
basis. Ik ben opa. Al drie keer. Ik heb op een bejaardenpartij gestemd. Nou ja, dat
laatste was een vergissing. Bij de vorige verkiezingen had ik daar een briljante theorie
over, maar die ben ik half vergeten. Op tijd zorgen voor m'n ouderenrechten, zoiets.
Ik heb lang gedacht dat het geregelde leven van een kantoorbaan mij op het lijf geschreven
zou zijn. Geen verantwoordelijkheden, geen onzekerheden. Maar nee, dat kan ik toch niet
aan: het ligt te veel in het verlengde van mijn huiselijkheid. De zwerver in mij is getemd,
maar sterven zal hij nimmer. Vanuit mijn vertrouwde basis maak ik graag uitstapjes naar
dingen die een nieuwe, uitdagende wereld vertegenwoordigen. Daarom reis ik bijna elke avond
naar een andere stad om daar te gaan zingen. Dat is een avontuurtje. Zo ben ik nog steeds
onderweg. In dat licht moet je ook mijn vertaal- en acteerwerk zien. Ik ga voortdurend de
branding in met mijn kop in de golven, maar kijk wel steeds achterom naar het strand - of
mijn moeder er nog zit, bij de vlag."
|
|