Toen in 1991 de musical Tsjechov in première ging, waren de meeste critici aangenaam
verrast door de eenvoud ervan. Het geesteskind van Dimitri Frenkel Frank (tekst) en Robert
Long (muziek) werd in NRC Handelsblad een 'muzikaal soort Kammerspiel'genoemd, en de
Volkskrant verheugde zich over de afwezigheid van 'folkloristische rifraf' en
'Amerikaanse flutverhaaltjes'. Henk van Gelder zag 'alleen een paar gemarmerde blokken
waarin het licht alle accenten aangeeft. Geen groot uitgespeelde emoties, geen wervelende
dans, geen glitter of glycerinetranen', en hij vond: 'Het idee klopt: hier passen geen
brede gebaren of psychologisch doorleefde stiltes.
Het allerblijst was men met de manier waarop Boudewijn de Groot de Russische schrijver
speelde, of eigenlijk wás. Frank Verhallen schreef in Trouw: 'Zijn natuurlijke
introvertie maakt hem uitermate geschikt voor de moeilijke rol van Tsjechov.' Henk van
Gelder kenschetst Tsjechov als de buitenstaander, de observator, de mens die met distantie
en distinctie het gedoe om hem heen beziet en pas op latere leeftijd emotioneel bij iemand
betrokken raakt. De Groot speelt die rol met precies het goede understatement en met grote
zuiverheid.
Nu is de musical in reprise gegaan, met dezelfde regisseur, Eddy Habbema, en dezelfde
hoofdrolspeler. 'De heldere eenvoud van de eerste productie van dit muzikale Kammerspiel',
zegt Henk van Gelder, 'maakt plaats voor een veel meer uitgedoste voorstelling. Distantie
en distinctie zijn vermengd met de emotionele stijl van de hedendaagse mega-musical.' Hij
vraagt zich af of het intelligente understatement van deze musical - en de kleinschaligheid
van het twaalfkoppig ensemble - zich daartoe lenen'.
Deze gespletenheid wordt door meer recensenten gesignaleerd. Peter Liefhebber stoort zich
aan 'de frutsels en de poes-pas en de loopjes, die nodeloos aandacht afleiden van waar echt
om gaat. Zoals er ook wordt geprobeerd om ons te amuseren door randfiguren in het koddige
te trekken'. Stanislavski en Tolstoj worden respectievelijk als rare druif en halve zool
neergezet. 'Een beetje dimmen zou geen kwaad kunnen.'
Voor Hein Janssen (de Volkskrant) maakt deze vergroting 'pijnlijk duidelijk hoe mager
Tsjechov, de musical is.' Het verhaal leert ons weinig over deze schitterende schrijver,
er zitten maar een paar goede liedjes in. Je kunt beter naar een stuk van Tsjechov zelf
gaan.
Hoe vergaat het Boudewijn de Groot? Hij zal toch niet het slachtoffer worden, nu de
tijdgeest vaardig raakt over Eddy Habbema? 'De Groot is volledig zichzelf: ongedwongen,
rustig en precies de ongrijpbare Tsjechov die de makers voor ogen moeten hebben gestaan.'
(Nico Heemelaar, AD) Goddank, alles in orde! De berichten in de NRC zijn echter minder
goed: 'Plotseling botst de ambivalentie van de hoofdpersoon op de clichématige Les
Misérables-rebellie die Danny de Munk als Gorki ten beste geeft. En opeens is Boudewijn
de Groot minder losgezongen van het gewoel dan voorheen. Hij gaat er meer in op en verliest
daardoor iets van zijn verstilde afstandelijkheid. Zijn dictie is bovendien iets luier
geworden, ten koste van zijn verstaanbaarheid.'
Als we Janssen mogen geloven valt de confrontatie met De Munck nog ongelukkiger uit, voor
beide spelers eigenlijk. Terwijl de overrompelende musicalster wijdbeens met de rode vlag
staat te wapperen lijkt het alsof hij de afslag naar Les Misérables heeft gemist. Het
niet-acteren van De Groot wordt op den duur een maniertje. Zijn zangstem is bescheiden,
maar veel zeggingskracht heeft hij niet.'
Dat gebeurt blijkbaar als je Boudewijn de Groot in de glitter zet: wat destijds als integer
werd ervaren, ziet er nu uit als een maniertje. Wie het grote publiek wil behagen, loopt
gevaar dat alles voos wordt. Toen Tsjechov vernam dat Gorki bezig was een volkstheater op
te richten, waarschuwde hij: 'Volkstheaters en volksliteratuur, dat is allemaal dwaasheid,
volksbedrog. Men moet niet Gogol omlaag brengen naar het volk, maar het volk omhoog heffen
tot Gogol.'
|
|