BOUDEWIJN DE GROOT

Bespreking van hommage-CD 'Als de rook is verdwenen...'

auteur: Swie Tio
geplaatst in: Oor, 14 januari 1995

Het grijsgelokte lentekind ziet er patent uit. Geen spoor van verval. De man die de Nederlandse popgeschiedenis verrijkte met klassieke hits als 'Een Meisje Van 16', 'Welterusten Mijnheer De President' en 'Het Land Van Maas En Waal' mag dan in 1984 zijn laatste plaat gemaakt hebben, stilgezeten heeft hij niet. In de sindsdien verstreken jaren roerde hij zich onder meer als acteur (in films van o.a. Pim de la Parra en Roeland Kerbosch en als hoofdrolspeler in de musical Tsjechov), producer (van o.a. Bram Vermeulen, Rowen Hèze en zijn eigen zoon Marcel), tv-programmamaker (voor de IKON) en vertaler van Engelstalige detectives. Zojuist rondde hij de repetities af voor de rol van Otto Frank in de toneelproduktie Het Dagboek Van Anne Frank (première 21 januari in Den Haag) en als klap op de vuurpijl wordt er hard gewerkt aan een splinternieuw album, geschreven in hernieuwde samenwerking met ouwe tekstgabber Lennaert Nijgh. In diens Haarlemse rijtjeshuis, waar Boudewijn met een door de loop van hun vriendschap bepaalde vanzelfsprekendheid inwoont, scharen we ons rond de CD-speler om te horen wat de meester zelf over de hommages te zeggen heeft. 'Al vind ik dat de kwaliteit er eigenlijk niet toe doet,' zegt hij, sowieso trots, ontroerd en vereerd. En drukt op play.

The Scene
WATERDRAGER
(Nijgh/De Groot, 1968)
versie: stuwende rock

(bedachtzaam) 'Ja. Prachtige tekst, hè, Een soort Japans schilderijtje, dat me zo inspireerde dat ik daar in een half uur muziek bij heb gemaakt, met een flinterdun melodietje. Een nummer dat zo stil staat als een huis, want er gebeurt in principe niks, weet je wel, er zit geen climax in. Die man is daar gewoon vreselijk bezig met een verschrikkelijk loze arbeid die begin noch einde heeft. Zo probeerde ik de Sisyfusarbeid van die waterdrager weer te geven en ik vind dat The Scene die essentie er vreselijk goed in gehouden heen. Maar door het tempo ervan stuwt het ook enorm, waardoor die bedrijvigheid-op-é&e#233n-plekje hier nog sterker is dan in het origineel. Het origineel gaat alleen maar uit van de monotonie van het geheel, niet van de haast die er achter zit. Het hectische van: godverdomme, ik kom niet op tijd. Heel goed.'

The Serenes
WAT DE DEI SOCHT, HAW IK SOCHT
(Wat Geweest Is, Is Geweest
(Nijgh/De Groot,1973)
versie: gitaarpop

'Een ontzettend sixties-geluid. De manier van spelen, de hele kleur van het geheel. En wat ik mooi vind hier is de eenzaamheid... Die zanger heeft zo'n ijle stem, een soort tegen de toon aan zingen die het geheel een soort snik geeft. Ik vind dat erg mooi passen. Het gáát zo over eenzaamheid. Ik denk dat de kleur van mijn stem ook eerder eenzaamheid dan vrolijkheid oproept, maar hij heeft iets breekbaars, iets kinderlijks. Zoals ik het zing, heeft het nog iets van: ik vergeet wat is geweest omdat ik het zelf wil. Zo van: dit is mijn filosofie, dames en heren.(lacht) Maar hij zingt op een manier van: ik kan niet anders. Ik doe het eigenlijk liever niet, dat vergeten, maar ik moet door. Dus bij hem krijgt het bijna een andere betekenis. Al weet ik niet precies wát-ie zingt, want het is in het Fries, maar ik ga er maar vanuit dat de teneur hetzelfde is.'

Arno
J'AIME PAS CA CHEZ TOI
(Beneden Alle Peil, 1966)
versie: zwaar, traag & donker

'Móói hè? Ik vind het zó mooi! Echt hartverscheurend. Het is Oostends-Waals, dus ik versta het niet, maar ik hoor wel dat hij de schuld uiteindelijk bij zichzelf legt. Je suis le prince des cocus. Dat vind ik mooi. Dat typische Parijse kunstenaarssyndroom, van: er wordt met mij gesold en ik kan er niks tegen doen en godverdomme wat ben ik toch ook een stomme zak! En iedere keer wéér dezelfde fout maken. Bijna existentialistisch geharrewar, Bij mij was het de schuld bij de ander leggen, zo van: stoute meid, hoe kun je me zoiets aandoen, bah, foei, dat vind ik niet lief van je. Een nogal tuttige manier van zich verongelijkt voelen. Dit is véél véél universeler. Echt dramatisch theater. Op de een of andere manier doet het me ontzettend aan Céline denken, dat voortdurende 'godverdomme' dat er boven hangt. En dan dat amechtige harmonium, zo traag als stroop. In die zin vind ik het ook een heel gewaagde uitvoering.'

Trõckener Kecks
JIMMY
(Engelander/De Groot, 1973)
versie: gedreven rock

'Ja, de Kecks. (grinnikt) Rare band is dat. Een soort vogelverschrikkersmuziek; allemaal staketsel, maar vreselijk effectief. Ze beperken zich ontzettend tot de essentie. Of het nou doorramt of dat het een mooie ballade is. D'r zit nooit een extra versierinkje aan, Het is gewoon ontzettend doelmatig. Simpeler dan dit kun je Jimmy niet brengen. Overigens gaat het lied helemaal niet over mijn zoon Jimmy zoals vaak gedacht wordt. Het gaat gewoon over een dertiger en zijn kind, in zijn algemeenheid. Maar omdat Ruud Engelander aanvankelijk geen titel had, hebben we het wel naar hem genoemd. Jimmy zelf ziet het nog steeds wel een beetje als zijn nummer. En dat is het uiteindelijk toch ook geworden; met die intentie heb ik het ook gezóngen. Niet dat ik er nou een soort vadergevoel in gelegd heb, maar iedere keer als ik het zong, dacht ik wel aan Jimmy.'

Burma Shave
ONDER ONS
(Nijgh/De Groot, 1967)
versie: groovy rock

(al tijdens het intro) 'Dit vind ik meesterlijk. Die stugge beat, daar houd ik van. Zo had ik het zelf het liefste willen doen. Alleen had ik op dat moment dat concept niet in mijn hoofd. Als ik het nu had geschreven en ik was nu in de twintig, dan denk ik dat ik het op deze manier zou doen. Maar dan had ik ook gehoopt dat ik die stem had, want die vind ik echt prachtig. Past ook goed bij dit soort muziek. En bij het onderwerp: stadse rebellie. 't Is in de provotijd geschreven, een aanklacht tegen de burgerlijkheid. Een tekstueel nummer dat erin gehamerd moet worden. De muziek is eigenlijk minder belangrijk. Het gaat er alleen maar om dat het gemakkelijk in het gehoor ligt. Geen tierelantijnen, geen poespas. En als de tekst klaar is, is het nummer klaar. Dat hebben ze heel goed aangevoeld, met dat abrupte einde. Wat zou je er verder nog woorden aan vuil maken met een of andere mooie solo of zo. Zegje gezegd, nummer klaar, afgelopen.'

Shine
CAPTAIN DECKER
(Vinkenoog/De Groot, 1969, tweede single van Boudewijns Engelstalige groep The Tower)
versie: psychedelisch, met gedeclameerde tekst van Simon Vinkenoog zelf (halverwege)

'Dit is een citaat. Hebben ze het strijkarrangement uit 'Aan Het Einde' gebruikt. (na afloop) 'Ook dit vind ik meesterlijk. Het mooie ervan vind ik dat het opeens overgaat in een soort heelal. Opeens wordt het een soort Captain Kirk die door het heelal spookt. Alsof de Flying Dutchman een soort Enterprise is geworden. Ze hebben er een Space Odyssey-achtig gevoel aan gegeven. Ik vind het ook mooi dat Simon aan het eind zo helemaal weg ijlt. Het staat zó ver af van het origineel, wat een bijna Dylan-achtige folksong was. Wel metafysischer dan alleen het verhaaltje, maar het bleef toch de legende van de Vliegende Hollander, met de zee als plaats waar het zich afspeelt. Terwijl dit bijna filmmuziek is geworden. En die dansbeat voorkomt dat het gaat zweven, die maakt het tot een nummer.'

Sjako!
WIE KAN ME NOG VERTELLEN
(De Groot, 1968)
versie: hoekige rock

'Tsja. Dit is niet meer dicht bij het origineel, dit is vrijwel een kopie. Nee, dat vind ik absoluut niet teleurstellend; je moet namelijk ontzettend oppassen met dit nummer, omdat de tekst een geintje is. Het zijn niet bestaande woorden, of wél bestaande die klinken alsof het ándere woorden zijn. Dat had ik toen gejat van John Lennon, die daar hele boekjes mee vol heeft geschreven. En de bedoeling is dat je denkt van: wat zingt-ie nou toch? Dat kán helemaal niet. Maar als je dat muzikaal anders gaat verpakken, krijgt die tekst misschien een nadruk die het absoluut niet moet hebben, waardoor het pretentieus wordt. Dus ik denk dat het eigenlijk alleen maar zó kan, of je moet het op een andere achteloze manier doen en dan wordt het misschien toch een soort slap nummer. Wel leuk dat ze het gekózen hebben, want het is een heel obscuur singletje geweest.'

Bettie Serveert
DROWN BUTTERFLY DROWN
(Verdronken Vlinder, Nijgh/De Groot, 1966)
versie: gitaarpop

(bij de laatste noten) 'Net of opeens het kopje knakt. (grinnikt goedkeurend) Ja. Die groep valt of staat bij de zangeres. Het is heel erg sixties, hè, qua klank, echt westcoast. Een soort Jefferson Airplane. Heel sfeervol, voornamelijk door Carol. Een van Neerlands meest persoonlijke zangeressen. Ze zingt wat in Amerika nicely out of tune heet, wat ook die zanger van The Serenes heeft: niet vals, maar er steeds n&e#233t tegenaan, waardoor het een beetje huilerig klinkt zonder dat het een smartlap wordt. Een soort gele kleur stem. Of het nummer recht gedaan is? O ja, zeker. Het origineel heeft natuurlijk een ontzettend specifieke klank, vooral door het klavecimbel. Maar zoals het hier gespeeld wordt, met die door elkaar dwarrelende gitaren, zo is het eigenlijk geschreven. Dus eigenlijk staat mijn uitvoering verder van het origineel dan dit, maar dat is natuurlijk een kromme redenering.'

Daryll-Ann
IK BEN IK
(Engelander/De Groot, 1974)
versie: noisy gitaarrock

(tijdens het outro) 'Ja, ze gaan vreselijk tekeer, ja, haha, ik vind het meesterlijk, ik vind het meesterlijk. Geen enkel ontzag voor de Grote Meester, ha ha ha. Die vreemde, vervormde zang ook... maar die tekst is ook absoluut niet belangrijk. Alleen het refrein, Ik ben ik en jij bent jij, dat is verstaanbaar en daar gaat het tenslotte om. Wat ik mooi vind, is dat het op het eerste gehoor vreselijk rommelig en chaotisch klinkt, dat ze ogenschijnlijk maar wat staan te schreeuwen en dan opeens met dat prachtige, glaszuivere koortje komen dat zo essentieel is voor het muzikale gedeelte: je weet onmiddellijk over welk nummer het gaat. Dat vind ik mooi: totale vrijheid van zingen en doen wat je wil en dan toch het respect opbrengen om een essentieel deel van het nummer te handhaven én zo perfect uit te voeren. Daar zit de tribute, ja, meesterlijk.'

Julia P. Hersheimer
NOORDZEE
(trad./ Nijgh, 1965)
versie: lo-fi

(al bij de eerste klanken) 'Dit vind ik zo aandoenlijk, h&e#232. Dat akkoordenschema, dat op zichzelf al zo simpel is, dat ze nóg simpeler hebben gemaakt. (neuriet mee) Zie je, klopt niet. Ook dit is dus eigenlijk nog dichter bij het origineel dan mijn uitvoering, omdat het een doodsimpele ballade is. Hier, hoor je? Tam-ta-dam, de gitaar blijft gewoon hangen. Het is ontzettend onbeholpen eigenlijk, deze uitvoering. Maar ook heel aandoenlijk dus. En het past ook zo bij het onderwerp: een soort totale onschuld. Die Amsterdamse S? O, dat stoort me absoluut niet. Noordzee móet je trouwens met een s zeggen, want het komt na een t-klank en dan wordt een z een s, in de spraakleer. Ik wil er absoluut niet mee koketteren hoor, maar het stoort me gewoon niet. Bij André Hazes weer wel, mateloos zelfs. Maar dit, dit is ook geen accent, het is meer een Amsterdamse kleur, niet zo plat.'

Rowwen Hèze
MALLE BABBE
(Nijgh/De Groot, 1971, geschreven voor Adèle Bloemendaal, later een hit voor Rob de Nijs)
versie: hoempa-polka

(bij twangy gitaarsolo) 'Vind je dit mooi? Dat vind ik niet. Juist niet. Ik kan me voorstellen dat daar een of andere eenzame gitaar klinkt, maar dan moet het wel wat warmer en melancholieker. Maar dat vind ik van het hele nummer. In het begin vond ik het helemaal niks, was ik echt teleurgesteld, juist omdat het Rowwen Hèze was. Pas na vier, vijf keer luisteren, werd ik er een beetje door gegrepen, voornamelijk door de accordeon, gaf ik me eindelijk gewonnen. Maar ik vind het nog steeds een slordige en wat kille uitvoering. De wanhoop en het gevoel dat de zanger voor Malle Babbe heeft, mis ik ontzettend. Ook door die toch wat Duits aandoende polka in het refrein, waar ze toch beter hadden kunnen kiezen voor de warmere driekwartsmaat. Terwijl ze het wel kunnen. Ik denk dat ze er te kort mee bezig zijn geweest.'

dEUS
KINDERBALLADE
(Komrij/De Groot, 1976)
versie: experimenteel

(na lange stilte) 'Da's écht een heel macaber kinderliedje geworden. Heel intiem, een soort vreemde mengeling van kinderlijke onbeholpenheid en wrange, dreigende geluiden, waar ik zelf gekozen heb voor een Victoriaanse enscenering, ervan uitgaande dat de gruwelijkheid van de tekst het best tot uitdrukking komt als je het juist tegen een heel lieflijke muzikale achtergrond zet. Maar dit werkt óók. Je moet er wel meer moeite voor doen, maar dat is op zichzelf niet zo moeilijk, omdat het heel suggestieve klanken zijn. Als interpretatie vind ik het ook weer zo gewaagd, zo mooi dat gepruts met zo'n ukelele en zo'n gitaar waarvan steeds een snaar bijgedraaid moet worden, zo lijkt het wel. Het doet me denken aan een schilderij van Kandinsky. Heel kleurrijk, heel chaotisch in compositie, maar ook heel plat. En daarbinnen toch een enorme dynamiek. Ik ben benieuwd hoe Gerrit Komrij dit vindt.'

Hallo Venray
BALLADE VAN DE VRIENDINNEN VOOR EEN NACHT
(Nijgh/De Groot, 1968)
versie: gitaarrock

(tijdens het kakofonische outro) 'Ja, ja, ja, ja, ja. Een beetje Daryll-Ann willen uithangen! (grinnikt) Ja. De wanhoop van het geheel. Bij mij zit de wanhoop in de tekst en is de uitvoering wat lichtvoetiger, met een soort liefde naar die meisjes toe ook. Ik heb meer voor Kurt Weill gekozen en meer voor het decor dan voor de emotie. Het is dus een soort Berlijnse cabaretmuziek geworden en meer de melancholie van dat genre dan van waar het over gaat. Zij (knikt naar de CD-speler) leggen die emotie vooral in de zang, maar ook in het slepende ritme en de klank van de gitaar. Het zijn bijna allemaal tweeklanken, meer dan dat het volle harmonieën zijn. Dat maakt het heel sober en daarmee krijgt het inderdaad die wanhoop van het uitzichtloze kroeglopen, van toch maar weer proberen en weten dat het niks wordt. Ja, ik vind het een vreselijk mooie uitvoering.'

The Prodigal Sons
AND AGAIN
(Telkens Weer, Jansz/Oe Groot, 1978)
versie: slepende rock

(lang na de laatste noot) 'Ja, da's toch een prachtige uitvoering. Vond Ernst Jansz trouwens ook. Zo mooi gespeeld, goed opgebouwd, goed gezongen. Er is eigenlijk weinig over te zeggen. Het is zo simpel, maar het heeft zoveel emotie. Dat is het enige dat je ervan kan zeggen, Het is anders dan het origineel. Dat is akoestischer. Iets opener, iets minder compact en uiteraard wat intiemer, omdat ik nou eenmaal zo zing. En ze hebben een figuurtje gebruikt dat bij mij altijd werkt, dat is die 5/8 achter mekaar: tie-tie-tie-tie-tádadadada. Oe! Tádadadada. Dat werkt áltijd. Ik vind dat een bijna macho-achtige manier van muziek maken waar ik ontzettend van hou. Nee, zelf doe ik het niet. Maar het wérkt wel op me. En die zanger heeft natuurlijk een meesterlijke stem.

De Dijk
DE WILDE JAGER
(Nijgh/De Groot, 1966)
versie: blues/rock

(bij het outro) 'Ja, mooi is dat. Mooi gevonden, die slide. En die piano. Het is zo'n vreselijk muzikale jongen, die Pim Kops. Godskristus. Een vreemde keus van De Dijk overigens, dit nummer. Dat had ik absoluut niet verwacht. Ook al omdat het toch een wat esoterische tekst is, al heeft Huub een goeie stem voor de dreiging van het geheel. En verder is het origineel zo weinig inspirerend dat het me verbaast dat ze gedacht hebben dat daar wat mee te doen viel. Dat is in mijn versie niet echt uit de verf gekomen is, komt deels door de techniek van die tijd, deels door de muzikanten. Peter Koelewijn speelde mee, een rock & roll-gitarist natuurlijk, waardoor het allemaal wat blikkerig en houterig klinkt. En het lukte ook niet echt de snelle en de langzame gedeelten tot een kloppend geheel te krijgen. Hier wel.'

The Nits
EEN MEISJE VAN 16
(Aznavour/Chauvigny/Brown/Nijgh, 1965)
versie: kunstwerk

'Mm. (glimlacht) Een heel gewaagde uitvoering. Dat de tekst werkelijk tot de bare essence is teruggebracht, dat vind ik mooi. Ik denk dat ze uitgegaan zijn van: dat nummer is zo bekend, iedereen weet waar het over gaat, haha. Alleen maar dat meisje dat even zegt dat zij dat meisje is; ook een vondst trouwens. En dan Henk dus: heel mooi, dat hele droge 'arm kind'. Er zit zo'n eenzaamheid in dat nummer, Ja, ik vind het een prachtige versie. Zelf had ik er indertijd erg veel moeite mee om het te doen, ik vond het een smartlap, hoewel het arrangement me enorm aansprak. En het was natuurlijk toch uiteindelijk de poort naar een succesvolle carrière. Plus dat het me ook geholpen heeft van het alleen maar akoestische af te stappen. Een belangrijk nummer dus. Het staat voor een heleboel, In die zin is het me dierbaar.'

Boudewijn de Groot
EEN WONDERKIND VAN 50
(Nijgh/De Groot, 1994)
originele versie (bonustrack)

'Ik had dit nummer toevallig net ontdekt in de oude teksten van Lennaert en er ook muziek op gemaakt, toen het verzoek om een bonustrack kwam. Dus toen dacht ik: een wonderkind van 50, da's natuurlijk heel toepasselijk. Dat kan geen toeval zijn. Dus is het dat geworden. Verder heeft het niks met mij te maken; het gaat over een schrijver uit de jaren dertig. Hoe het voelt om 50 te zijn? Dat voelt niet. Nee. Ik heb nooit iets gevoeld bij welke leeftijd dan ook. (lacht) Ja, toen ik 14 was, omdat ik naar films van boven de 14 mocht. Nee, ze hebben een leuke surprise party gegeven en daar voelde ik me jarig, niet 50. En zo'n plaat zie ik meer vanwege mijn dertigjarig jubileum dan vanwege het feit dat ik 50 ben. Dus ook dáár kan ik het niet aan ophangen, het 50 jaar-gevoel.'

We zijn er doorheen. 'Ik vond het enig om te doen,' zegt Boudewijn, moe maar tevreden. Bij het afscheid merk ik op dat hij nog echte Clarks draagt, net als vroeger. 'Wéér ja,' lacht hij, 'sinds een paar jaar draag ik ze weer. Ik vind het nog steeds heerlijke schoenen.' Hij stampt illustratief op de grond. 'Ik zie er trouwens wel meer mensen van mijn leeftijd nog mee lopen.' En, terwijl hij de voordeur opent: 'Misschien is dat wel het 50-gevoel: alsof je op clarks loopt.' Ik kijk nog één keer achterom en zie dat ook de rook om zijn hoofd nog lang niet is verdwenen.


Omhoog
Terug