BOUDEWIJN DE GROOT, ZANGER ZONDER WROK

Ik ben nog nooit uit mijn dak gegaan, waarom zou ik?"

auteur: Hugo Camps
geplaatst in: Elsevier, 25 mei 1996

" Hij is de rebel die 'Welterusten, mijnheer de president' zong, maar ook een impressionist die de melancholie uitvond. Ook in zijn nieuwste cd, Een Nieuwe Herfst, bezingt Boudewijn de Groot het onvolledige, het niet haalbare. "Maar ik geef er altijd een positieve draai aan." Een gesprek over afkomst, succes en heimwee.

Binnen vijf minuten valt de eerste kilte. De zanger kan nukkig zijn, op het norse af. "Ik ben nooit een woordvoerder geweest, van niemand. Ik ben een verwoorder. In de jaren zestig werd ik reeds afgeschilderd als protestzanger. Daarmee kreeg ik een soort integriteit opgedrongen waar ik niet van gediend was. Ik heb me daar zoveel mogelijk tegen geweerd. Ik wilde geen enkel stramien, eiste het recht op om buiten elk protest te vallen. En nu zeg jij dat ik de buikspreker van een generatie ben geweest. Kom zeg."
Muziek als klankbord van de tijd, dat wel. "Elke plaat is een afspiegeling van een periode in mijn leven. Zonder dat mijn leven daarom in een dagboek kan worden gevat. Veel artiesten zijn zo consequent bezig geweest met hun vak dat de muziek een parallel lopend feuilleton van hun leven werd. Mijn platen zijn een galerij van negen spiegels, elk met een zeer diepe brandpuntsafstand. Ik heb nooit een plaat gemaakt waarbij ik dacht: de vorige was niet goed genoeg, het moet beter kunnen. Ik ben wel aan relaties begonnen met het stille voomemen: deze moet beter worden dan de vorige. De scheiding tussen leven en werk is er altijd geweest."


"Het zal nooit
alleen maar oorlog
en nooit alleen maar
vrede zijn,
zo weet ik nu"

We zitten op zijn verzoek in een Haarlems café. Niet echt een plek waar Boudewijn de Groot zich thuisvoelt. "Nu kan het, maar een café is niet iets dat aan de horizon zindert als een fata morgana. Ik weet er me geen houding te geven. Ik moet altijd iets doen. Zelfs in een zwembad wil ik een bal of een luchtbed. Liggen en hangen gaan me niet goed af. Sociaal praten ook niet. Vroeger lukte het me een enkele keer als ik een jointje had gerookt. Dan probeerde ik domweg mee te ouwehoeren. Maar ik rook niet meer en nu moet het altijd ergens over gaan. Ik kan niet zonder gedachten leven."
De paradoxen hangen als concentrische cirkels om de troubadour. Een mooi grijs hoofd gedragen met de statigheid van een sjamaan, maar ook een man in cowboylaarzen. Losgezongen van God en gebod, maar barstend van de tederheid als hij over zijn kinderen Marcel, Jim en Caya spreekt. Een verleden van wankelmoedige liefdes, maar als vader een tegenstander van de anti-autoritaire opvoeding. Een rebel die 'Welterusten, mijnheer de president' zong, maar ook een impressionist die de melancholie heeft uitgevonden. Een stem die de klank van metaal op metaal kan laten horen en dan weer rond en warm is. Na jaren in dit leven is die stem roestvrij gebleven.
Een Nieuwe Herfst is de titel van zijn net uitgekomen cd. Heimwee als rode draad? "Op deze plaat zeker meer dan in m'n vorige albums. Voor de overlevenden was natuurlijk ook een heimwee-plaat. Maar heimwee is niet de rode draad van mijn muziek, althans niet bewust. Nostalgie is wel een essentiële factor van mijn constitutie. Ik ben erg heimwee-gevoelig, erg verleden-gevoelig. Dat speelt zeker mee bij het kiezen van de teksten en bij het componeren en arrangeren van mijn muziek. Maar het is nooit de inzet van mijn repertoire." "Jij zegt nu dat ik de zanger ben van het menselijk tekort, van afscheid en verlies. Ook dat betwist ik. Natuurlijk bezing ik het onvolledige, het niet haalbare, maar ik geef er wel altijd een positieve draai aan. De Hollandse mentaliteit die rond het woordje "maar" draait, staat mij niet aan. Een liedje begint positief en gaat dan langzaam op weg naar een negatief einde. Daar wil ik van af. Maalstroom was mijn laatste plaat van mitsen en maren. Maar zelfs op die plaat herken ik mij niet als beroepssomberaar. Trouwens, ik ben niet voortdurend met muziek bezig in mijn leven. Hooostens kun je zeggen dat deze plaat een periode verwoord heeft waar ik doorheen ben gegaan. Ik zing dus ik besta, zo is het niet. Wel kan ik aan mijn platen aflezen wat er in mij is veranderd."
Geboren in 1944 op Java in het Jappenkamp. In 1946 met de boot naar Nederland. Zonder moeder, die toen al dood was. Het grote verdriet staat in uw paspoort geschreven, zeg ik. Hij steekt de hand op om het vermeende drama te bezweren: de aarzeling van een wegwerpgebaar. Fel zegt hij: "Ik zou waarschijnlijk een ander mens zijn als mijn moeder niet was overleden toen ik een jaar oud was. Mijn vader zou ook een ander mens zijn geweest. Maar het is een aanwijsbaar trauma, ik heb een heel relaxte, soepele, bijna saaie jeugd gehad in de buurt van Haarlem. Pas op latere leeftijd heb ik beseft dat ik mijn moeder nooit heb gekend en dat ik wel graag had willen weten wie zij was. Het is geen litteken, laat staan een wond. Hooguit is er sprake van een stil verdriet met terugwerkende kracht."
Uren later zal hij zeggen: "Mijn vader is altijd een vreemde gebleven. Hij sloot zich emotioneel af, schermde het verleden ontzettend af. Hij heeft mij nooit betrokken bij zijn verleden, zelfs niet bij mijn verleden. Sterker, de vraag waar ik vandaan kom, heeft hij nooit willen beantwoorden. Ik was kennelijk geen deelgenoot van zijn achtergrond. Mijn vader heeft mij nooit het gevoel gegeven dat ik van hem was."
Twee keer stond hij op het podium te huilen.
"Het is mij eens overkomen toen ik Testament begon te zingen. Het gebeurde zomaar. Nee, het had niets te maken met de tekst, het was de sfeer van die avond, van die zaal. Alles klopte: het tempo, de timing, de frasering, de intonatie. In de zaal hing een sfeer van enorme verbondenheid. De ontroering ontstond rond het resultaat, niettemin even legitiem als ontroering om het inhoudelijke. De tweede keer schoot ik vol bij het zingen van Moeder. Het liedje werd op de juiste manier gezongen. Mijn stiefmoeder zat in de zaal. Ineens bedacht ik: zij heeft mij langer gekend dan mijn moeder en toch zing ik niet over haar. Ik zing over mijn echte moeder. Terwijl ik daar op het podium stond, kreeg ik het gevoel dat zij mij stimuleerde om nog mooier te zingen. Toen werd ik geraakt door een steekvlam van medelijden Of misschien was het wel echt verdriet."
Het is begonnen in de jaren zestig. Na zijn mystiek huwelijk - "zo mag je dat wel noemen" - met tekstschrijver Lennaert Nijgh. De tekstschrijver omschreef hun verstandhouding ooit als volgt: "Wij zijn vadertje en moedertje en Anneke (Boudewijns eerste vrouw) kookt voor ons." Beiden hadden de ambitie het volk meer te vertellen dan de toen mateloos populaire Anneke Grõnloh: Soerabaja met je palmenstrand. De Groot en Nijgh vonden elkaar in gedreven jeugdsentiment, in dramatisch heimwee. Ze gingen hun mond spoelen als het woord commercieel viel. En de jaren zestig waren natuurlijk zwanger van afrekeningswoede, vooral met de generatiekloof.
Terugblikkend: "Ik heb niet zoveel met de jaren zestig. Het zijn vruchtbare jaren geweest voor mijn muziek, meer dan voor mijn persoonlijke ontwikkeling. De grote winst was dat mijn ijdelheid het won van mijn verlegenheid. Voor het eerst in mijn leven durfde ik een mening te vormen. Ik durfde die zelfs uit te spreken. Dat was een kleine revolutie. Met dank aan de jaren zestig, al is het goed dat de pendel nu weer wat teruggeslagen is. Het zal nooit alleen maar oorlog en nooit alleen maar vrede zijn, zo weet ik nu."
Ineens was het op. Nijgh probeerde met de elpee Panick aansluiting te vinden bij de hippiemarkt. Die weg wilde De Groot niet blijven gaan. Hij trok zich terug, vluchtte naar Antwerpen. De breuk tussen de zanger en de tekstschrijver was voor herhaling vatbaar, zo zou later blijken. De succesvolle zangr dacht eraan met zijn artistieke handel te kappen. "Ik werd ook het onderwerp van een hetze in Hitweek. Armand en ik werden in dat blad tegenover elkaar gezet, zo'n beetje als de Beatles en de Stones. Armand was geaccepteerd, ik werd bestempeld als burgerlijk en truttig. Het is later weer rechtgetrokken, maar het heeft me wel geraakt."
"Jarenlang heb ik me verbeeld dat er minachting was voor mijn genre. Ik dacht dat andere popmuzikanten op mij neerkeken omdat ik in het Nederlands zong en altijd met zo'n achterlijk gitaartje op het podium stond. Het bleek niet zo te zijn"
Verscheurd door twijfel trok De Groot zich terug op een boerderij in het Drenthse Dwingeloo. Hij wilde er een beatgroep oprichten die in het Engels zou zingen. Het werd een faliekante mislukking. "Vanuit het totale dal ben ik terug naar Haarlem gekomen. Dat is mijn plek, daar hoor ik thuis. Waarom? Omdat ik daar mijn eeuwigdurende verlegenheid kan afleggen. Ik ken de omgeving, hier heb ik mijn herinneringen. Ik val het liefst terug op mensen die ik ken. Uiteindelijk weer op Lennaert Nijgh. Met nieuwe mensen werken is nooit van harte gegaan. Bij de teksten van Nijgh schrijf ik de mooiste muziek. Vertrouwdheid, daar gaat het om. Er is maar een dokter en dat is de familiedokter."
In de jaren tachtig sloot Boudewijn de Groot zich nog eens lange periodes voor het componeren af. Hij vertolkte de rol in de musical Tsjechov en zette zich aan het vertalen van thrillers. Tot een artistieke bekering kwam het net niet, maar veel scheelde het niet. "'Het theater voegt iets wezenlijks toe: de escape. In mijn liedjes vertel ik een verhaal, creëer ik een bepaalde sfeer. Maar de ontnuchtering blijft niet lang uit. Opeens weet je weer: het was maar een sprookje dat zich ergens anders heeft afgespeeld. Het acteren daarentegen schiep een wereld om mij heen, waarin ik iemand anders werd. Al zingend bewegen was voor deze statische jongen een fantastische ervaring. In het theater openbaarde zich voor mij het wonderlijke gevoel dat ik zingend ook iemand kon zijn. Dat ik zelf onderdeel van de handeling kon worden. Gewoon liedjes zingen blijft een bezigheid. Acteren is na vijf minuten geen bezigheid meer, maar een ander zijn."
"Met vertalen heb ik precies dezelfde sensatie. Er ontstaat een driedimensionale ontmoeting. Ik kan me dan ook in een andere realiteit storten die me meeneemt. Een liedje neemt me nooit mee naar een andere wereld."
Toch: een mens is nooit te oud om te zingen.
"Natuurlijk wil ik geen anachronisme zijn. De dingen moeten kloppen. Maar ik heb het gevoel dat ik nog altijd op een podium kan staan. Wat dat betreft is er door de jaren heen niets veranderd. Dat komt ook doordat ik altijd al als een ouwe lul achter die microfoon heb gestaan. Statisch, alleen een gitaartje in de hand. Ik ben nooit een podiumdier geweest, ben geen Rolling Stone. Met mijn image ga je lang mee. Als ik nou mijn liedjes sta te zingen, heb ik niet het gevoel dat de vlag de lading niet dekt. Zelfs oude liedjes kunnen nog. Dan komt het lichaam toch weer op een of andere manier los te staan van de stem. Mijn nieuwe cd past bij mijn leeftijd. Ik heb nummers gemaakt met nog meer ingehouden geluk, nog meer ingehouden verlangen. Geen wrok, geen spijt, nee. Ik heb mezelf in mijn muziek natuurlijk ouder en ouder zien worden, maar daar zing ik niet over. Er is geen heimwee naar een vervlogen jeugd."
Laatst stond hij met zijn zoons Marcel en Jim op het podium. Een ontroering?
"Ik was wel trots. Op hetzelfde moment sprak mijn vaderhart: jongens, ik weet waar jullie nog doorheen moeten. Ik denk dat je daar gelijk in hebt: door de muziek van Marcel en Jim ben ik meer vader geworden. Mijn dochter Caya is actrice. Ook goed. Ik moet er niet aan denken dat mijn kinderen het leven zouden uitzingen als toeschouwers. Dat ze dingen zouden doen waarvan ik denk: het is helemaal niks."

"Vervluchtigen in het rijtje
voor de kassa van de HEMA,
dat is pas heerlijk"

Een mooie wens van iemand die zelf het liefst langs de kant staat? Hij kijkt me indringend aan. Hondstrouwe ogen. "Ik ben altijd een eenling gebleven, dat is waar. Het is niet eens een keuze. Dingen vervelen me zo gauw. Als een plaat opgenomen is, is voor mij de plaat klaar. Van dat gemix word ik knettergek. Dat duurt me veel te lang. Ik ben gek op computerspelletjes. Zij sluiten aan bij mijn liefde voor acteren en vertalen: je treedt een andere wereld binnen. Computerspelietjes zijn ook driedimensionaal. Maar na een uur ben ik het zat. Dan wil ik weer wat anders. Nou ja, misschien ben ik wel gebouwd op verveling."
Dertig jaar seks, drugs en rock 'n' roll en ongehavend, hier moet een man zitten die door alle buien van melancholie heen aan het leven hangt. Met een flauwe glimlach: "De seks diende zich niet aan. Ik had geen erotiek-bewuste fans. Of ze lieten zich afschrikken door mijn huwelijk. Ik kreeg wel eens brieven, maar een lawine van gillende meisjes die hun slipjes op het podium werpen, heb ik nooit over me heen gekregen. Ze vonden mij daar waarschijnlijk te saai voor."
"Met drugs heb ik geen problemen gehad. Een tijdje heb ik aan de coke gezeten, maar het werkte niet bij mij. Ik kreeg er geen kick van, was eerder duf en gedeprimeerd. En voor rock 'n' roll ben ik niet geschikt. Het leven slaat bij mij naar binnen. Nee, ik ben nog nooit uit mijn dak gedaan, waarom zou ik? Huilen gaat me gemakkelijker af dan gillen. Een laaiend enthousiasme is mij niet gegeven. Ik stap te snel naar buiten, kijk te snel tegen mezelf aan. Een dansje zou nog kunnen, maar springen en rollebollen, voor wie en voor wat dan? Ik wil rustig oud worden. Tachtig, als het kan, maar alleen als ik tot dingen in staat ben. Niet om emotioneel te gaan rentenieren."
Gelukkig, zegt hij, is hij niet getekend door succes. "Bekend zijn is voor mij al zo onwezenlijk omdat het zingen een organisch geheel is. Ik weet niet beter. Succes is vaak ook een pose, zeker in Nederland. We wonen toch allemaal in een eenvoudig huisje, rijden in een kleine auto, poetsen onze tanden en doen boodschappen. Als je die ene fanbrief niet wil lezen, krijgt idolaatheid geen kans. Idolaatheid is dom."


Omhoog
Terug