Opeens is hij terug, alsof hij nooit was weggeweest: Boudewijn de Groot. Al drie jaar
speelt hij voor uitverkochte zalen.
Hoe is dat succes te verklaren? De zanger: 'Mijn publiek is niet veranderd. Van jong tot
oud, arm tot rijk, van dom tot knap.
Een middenmoot van het Nederlandse volk.'
Boudewijn de Groot is klein van stuk. Waarom zou hij ook net zo groot moeten zijn als zijn
reputatie? Laat in de middag loopt hij de artiestenfoyer binnen van theater De Flint in
Amersfoort, waar hij die avond met zijn band zal optreden. Schriele gestalte, zuinige
bewegingen.
Een handdruk die niet krachtiger is dan noodzakelijk. Het grijze haar dunt op de markante
schedel, maar de zwierige lokken en de dromerige blik
die zoveel vrouwen in vervoering hebben gebracht, zijn er nog. Indische ongenaakbaarheid,
een vleugje ironie, 55 jaar levenservaring.
In de jaren 6o en begin jaren 70 was hij de populairste vertolker van het Nederlandse lied.
Iedereen kende De Eenzame Fietser uit het hoofd, iedereen dweepte met hem. Daarna
ging het bergafwaarts. Hij verzoop in een Drentse commune, vertaalde jarenlang thrillers in
Overveen en verdween naar Californië. Hij maakte lullige platen en trad in 1985 voor
het laatst op als muzikant, en dan nog vooral in België.
Wel dook hij op in twee succesvolle musicals (Tsjechov en Anne Frank), maar de legendarische
zanger van Testament,
Het Land van Maas en Waal, Meester Prikkebeen en Verdronken vlinder
leek voorgoed verleden tijd.
Toch gebeurde een wonder. De troubadour kwam als uit het niets terug. De manier waarop
lijkt op een kerstverhaal. Waarin de hoofdpersoon na jaren van verwijdering aanklopt bij
zijn, tussen lege drankflessen rondkruipende, vriend en bohémien en die zover krijgt
weer wat van zijn veelgeprezen teksten af te staan. Gevolg van dat hernieuwde contact tussen
De Groot en (Lennaert) Nijgh: de cd Een nieuwe herfst. Groot succes, glorieuze
tournee. Nu heeft Boudewijn de Groot alweer bijna 250 uitverkochte optredens achter de
kiezen. Nog negen keer, dan is het afgelopen. Voorlopig althans.
"Ik was nogal huiverig om weer op te treden in Nederland," zegt de zanger. Het publiek was
in de beginjaren van zijn carrière als podiumartiest niet in beweging te krijgen,
herinnert hij zich met afschuw. "Hitjes als Het Land van Maas en Waal en Meneer
de President vonden ze wel leuk, maar de rest, daar zaten ze niet op te wachten."
Tot zijn verbazing is het 30 jaar later, nu hij uitsluitend in theaters optreedt, heel
anders: het publiek staat op de banken.
Zware parfums, getoupeerde kapsels, lamswollen truien, brillen en baarden, hele families
zitten er in de zaal. Maar er zijn ook groepen vrouwen van 18 tot 68 die speciaal voor de
zanger hun minirok uit de kast hebben gehaald. "We beginnen met slecht weer en we eindigen
met slecht weer," zegt Henny, de man van het zaalgeluid. Hij laat het donderen en bliksemen.
Als het donker is in de zaal, licht de witte haardos van het idool op. En daar is weer die
stem, dat warme, heldere timbre van weleer, vol karakter en klinkend als een klok. Er zit
iets geruststellends in die sonore klank, iets van troost. We worden gedompeld in een warm
bad van geluid en gaan op in de intimiteit van de houten decordoos, ver weg van de boze
wereld van Jungle, oorlog en Triphop.
De chansonnier zingt zijn ballades over de verrukkingen en kwellingen van het kleine leven,
verloren en herwonnen liefdes en de drang naar vrijheid die zelfs de grootste burgerman nog
wel eens in zich voelt. Uit de zaal klinkt steeds meer gezucht en gekreun van herkenning.
'Oooh!' als Boudewijn De roos zingt: 'Nooit was een geur zo zoet, en nooit een huid
zo zacht!' In het donker zingen en lispelen de fans de teksten mee, van de oude èn de
nieuwe nummers. Woorden als 'eenzaam', 'vagebond' en 'goeie ouwe tijd' roepen onmiddellijk
associaties van weemoed en verlangen op, zonder dat duidelijk is waar de tekst eigenlijk
over gaat. Achter me zingt een dikke man luidkeels mee. Hij applaudiseert hard met zijn
grote slagershanden en roept, als de zanger het over een schilderij van een mooie jonge
vrouw door Frans Hals heeft, 'Mona Lisa!' Maar de tekst van Malle Malle Babbe kent
hij, en dat zal hij laten merken ook.
Gaandeweg wordt duidelijk dat Boudewijn de Groots goddelijk stemgeluid dient als begiftigd
klankbord voor de mystiek- poëtische teksten van Lennaert Nijgh en dat de zanger als
mens onbelangrijk is. Hij is instrument. "Voor mij is de muzikale communicatie die wij
hebben met elkaar het mooiste wat er is," heeft Ernst Jansz, lid van de begeleidingsband van
tevoren nog gezegd en dat is zo. Het optreden van de band is in balans, het zweept op,
troost, ontroert. De viool van Monique Lansdorp, de accordeon van Ernst Jansz, de cello van
Peter van Straten en de meeslepende arrangementen van Jakob Klaasse, je kunt horen dat er
een paar honderd jaar ervaring op de bühne staat.
"Mijn publiek is niet veranderd," zegt De Groot. "Het is hetzelfde publiek als altijd al op
mijn optredens afkwam. Van jong tot oud, arm tot rijk, van dom tot knap. Een middenmoot van
het Nederlandse volk. Deze leeftijdsgroep schuift met mij mee. Naarmate ik ouder word, wordt
het grootste gedeelte van mijn publiek ook ouder. De meesten van hen zijn tussen de 35 en
45. Naar boven en naar onder dunt het wat uit, al komen tegenwoordig ook weer vrij veel
tieners."
En Lennaert Nijgh? Schrijft die alweer nieuwe teksten? "Hij is ermee bezig," zegt De Groot
glimlachend. "Hij is er niet aan bezig."
De protestliederen van toen vindt de zangfer gedateerd, maar de overige klassiekers vertolkt
hij nog met overgave. Want andermans persoonlijk getinte teksten zingen is geen probleem
voor De Groot. "Omdat Lennaert en ik dezelfde achtergrond hebben en over veel dingen
hetzelfde dachten, is het voor mij nooit een probleem geweest me in zijn teksten te
verplaatsen," antwoordt de zanger droog.
Het zijn niet de minsten met wie hij optreedt. Helden van vroeger, plaatjes uit het grote
Nederlandse popmuziekalbum. Gitarist Jan de Hont bijvoorbeeld, die nog bij ZZ & De Maskers
speelde (Ik heb genoeg van jou) en bij Neerlands Hoop, is al bijna VUT-gerechtigd met
zijn 57 jaar. Of gitarist Jan Hendriks en toetsenist Ernst Jansz, bekend van Neerlands
beroemdste meidengroep aller tijden, Doe Maar, dat in 1983 ophield te staan. "Ik ken Bo al
vanaf 1968, toen ik bij CCC Incorporated zat," zegt Jansz, die inmiddels ook al weer 50 is
en huisvader. "Weet je wie toen onze manager was?" vraagt hij. "Lennaert Nijgh! We kwamen
elkaar toen vaak tegen in de kroeg in Haarlem. Bo heeft nog eens auditie gedaan bij CCC als
gitarist, maar om de een of andere reden is dat niet doorgegaan." Jansz toert al vanaf 1976
met De Groot. Toen speelde ook een gitarist uit Tilburg mee, een zekere Henny Vrienten.
Die was toen reggae-fanaat en hoefde slechts te worden overgehaald Nederlandstalig te gaan
zingen. Waarmee Jansz maar wil zeggen: eigenlijk is oprichting van Doe Maar aan Boudewijn
de Groot te danken.
Voor het concert glijden de uren voorbij. De musici doen hun soundcheck, improviseren wat.
Stagemanager William, een Molukker met zijn lange haar in een golvende staart, zegt dat hij
Indische mentaliteit van Bo herkent. "Dat gereserveerde, hè! Hij kropt alles op en dan
komt er in één keer uit. Dat heb ik ook!" William heeft vanaf vroeg in de morgen
met de jongens van geluid en het licht het decor opgebouwd, een hoge, wigvormige muur van
pallets. Reinier Tweebeeke heeft het licht ontworpen dat prachtig op de ruwe planken en
door de kieren van een het wigvormige muur van pallets valt. Eén keer donderde de
metershoge constructie in elkaar, in België. "Gelukkig na de show," zegt William.
Geluidsman Lex zegt dat hij voor de tour enorm opkeek tegen De Groot. "Toch een jeugdidool,
hè." Boudewijn heeft zijn hart gestolen toen hij hem een kist met 200 singletjes uit de
jaren cadeau heeft gedaan. "Hij wist dat ik ze verzamelde. Hij wilde er niets voor hebben!"
Als de band voor het optreden in een van die keurige restaurants zit, die zowel
satèschotels als ribeyes serveren, praten ze over versterkers en of ze gaan overnachten
in een Van der Valkhotel. En natuurlijk over de raadselachtig grote, nooit aflatende roem
van 'Bo' de Groot. "Weet je hoeveel cd's er zijn verkocht van De Beste van Boudewijn de
Groot?' vraagt Jansz.'500.000!" Hij herhaalt het nog maar eens, lettergreep voor
lettergreep: "Vijf-hon-derd-dui-zend!"
Het optreden is een sentimental journey van drie uur. Bij de meezingers De engel is
gekomen en Land van Maas en Waal gaan de dikke man en zijn familie volledig uit
hun dak. Alles aan hem en zijn dikke zussen lilt en trilt, schudt en beukt in het
luchtledige. Een zee van rode schouwburgstoelen deint op en neer. "Maar liever dàt nog
dan het bord voor z'n kop van de zakenman," zingen we. "Want daar wordt-ie alleen maar
slechter van." Bij Testament klinkt er vanaf de voorste rijen zowaar een spontaan
vrouwenkoor op, een zoete, smachtende lokroep van provinciale sirenes die alle schroom van
zich afwerpen nu hun droomman na 30 jaar weer is verschenen.
"Ik geloof, ik geloof, ik geloof, ik geloof in jou en mij!" zingt Boudewijn de Groot.
En iedereen in Amersfoort gelooft hartstochtelijk met hem mee.
|
|