BOUDEWIJN DE GROOT

'Ik ben gelukkig nog geen karikatuur van mezelf'

auteur en fotografie: Rob Becker
geplaatst in: People & Music, een uitgave van Van Leest, oktober 2002.

Boudewijn de Groot: 'Muziekmaken blijft in de eerste plaats leuk omdat ik regelmatig stop. Als ik vanaf het begin was doorgegaan zonder lange periodes niets of iets anders te doen, dan had ik het niet volgehouden. Eenvoudig omdat ik zo niet in elkaar zit. Ik verveel me vrij snel. Dan ben ik uitgekeken op waar ik mee bezig ben en wil iets anders gaan doen.
'Daarnaast blijkt dat zodra ik - zoals ze in Vlaanderen zeggen - ga herbeginnen met zingen, platen maken en optreden, het publiek het nog steeds leuk vindt. Dat weet je natuurlijk niet van te voren. De periodes dat ik niet met muziek bezig ben zijn telkens kennelijk kort genoeg om niet te spreken van een come back, of: "hij moet weer zo nodig". Daarbij is het repertoire kennelijk tijdloos genoeg om te kunnen blijven zingen en leuk te blijven voor zowel de oudere fans als een nieuwe generatie. Ik merk met name in de theaters dat er verrassend veel jongere mensen komen die mij voor het eerst zien. En dat blijkt eigenlijk nooit tegen te vallen. Ik ben gelukkig nog geen anachronisme of karikatuur van mezelf. Daar ben ik wel bang voor geweest. Met name in de jaren '80 duurde het heel erg lang voor ik weer zin en lef had om iets met muziek te doen. Hoe langer het duurde, hoe angstiger ik werd. Maar zodra ik voel dat ik weer wil gaan zingen en met mijn muziek bezig wil zijn, komt ook de innerlijke drang om iets nieuws te maken. Ik vind ook dat ik niet alleen maar oud repertoire kan zingen.'

Bij het componeren van een nieuw liedje boor ik in mijn hoofd vaak al de instrumentale mogelijkheden van een groter arrangement. Ik stel in elk geval vast hoe de sfeer is en ga daarbij vaak uit van film-muziek. Ik probeer me bij de tekst een situatie en een decor voor te stellen. De sfeer daarvan probeer ik in de melodie al aan te geven en met het arrangement probeer ik die dan extra te verduidelijken. De muziek zie ik als een soort filmscore bij de handeling of de situatie die in de tekst beschreven wordt. Ik hoor daar vanzelf bepaalde klanken bij en ik bedenk dan welke klanken waar met welke instrumenten verwezenlijkt kunnen worden. Dat geef ik door aan de arrangeur. Het idee van het verbeelden van filmmuziek bij een nummer komt voort uit mijn interesse voor films. Ik ben altijd geďnteresseerd geweest in wat voor muziek er bij een film zat. De muziek valt me ook altijd op. Niet omdat de muziek opdringerig zou zijn - dat is natuurlijk verkeerd - maar omdat ik er voor ga zitten en luisteren. Ik let er altijd op hoe een film muzikaal begint, niet alleen visueel. Al raak ik op een gegeven moment natuurlijk ook wel in het verhaal en vergeet ik dan op de muziek te letten.'

'Ik heb er nooit zo bij stil gestaan of ik tijdloze muziek aan het maken was en dat doe ik nog steeds niet. Ik vind het wel leuk dat het zo is. Denk vaak: "Goddank". Ik had het ontzettend sneu gevonden als het allemaal tijdelijke liedjes waren geweest. Ik denk niet dat ik er dan nog geweest zou zijn. De kracht en het succes van het oude repertoire zijn iedere keer een stimulans om er weer voor te gaan. Dat komt dus niet alleen voort uit die drang om muziek te maken. Het is ook het terugkijken naar wat ik gedaan heb en het besef wat de kwaliteit daarvan is. Dat versterkt mijn overtuiging dat ik moet en kan doorgaan.'
'Dat ik met enkele onderbrekingen - al sinds 1965 bezig ben voelt niet als een gewicht dat ik met me mee draag. Ik heb net als (tekstschrijver) Lennaert (Nijgh) nog altijd het gevoel van: "Later als ik groot ben". Wat dat betreft heb ik geen besef van tijd en leeftijd. Terugkijkend op 37 jaar muziek zie ik het vooral als een periode waarin ik veel heb meegemaakt. Er is wel een zekere druk, maar die heeft niet zoveel met de lengte van die periode te maken. Ik had daar vooral bij de laatste tour last van. Ik hoopte dat het kwalitatief allemaal net zo goed zou zijn als wat ik daarvoor had gemaakt. Aan de andere kant: het geeft ook een enorme stimulans te beseffen wat voor kwaliteit ik kennelijk kan bereiken. Ik geloof niet zo in het afnemen van dát talent. Misschien wel in het afnemen van het vermogen het uit te voeren. Misschien laat het instrument het afweten. Ik merk niet dat mijn stem minder wordt, maar probeer 'm wel op peil te houden. Ik heb nu ook zangles. Heel lang geleden was ik al eens een paar weken bij Bep Ogterop geweest. Zij was in de jaren '60 een bekende Amsterdamse zangpedagoge en daar moest ik dingen doen die ik daarvoor ook op gitaarles moest spelen. Ellenlange, eindeloze toonladders dus. Dat is natuurlijk allemaal heel noodzakelijk en belangrijk, maar ik kon het toen niet opbrengen. Heel vervelend en ik was ook bang dat ik in in een soort klassieke stijl terecht zou komen die mijn eigen stijl zou aantasten. Maar bij de eerste (musical) Tsjechov (1991) bedacht ik dat ik niet zeker wist of ik zes avonden per week kon zingen zonder dat mijn stem een zekere techniek zou hebben. Toen ben ik begonnen met zangles en dat heeft me erg geholpen. Maar op een gegeven moment zal er misschien toch een kraak in komen. Dat hoeft trouwens niet lelijk te zijn. Ik hoop vooral dat het geestelijk allemaal in orde blijft. Als je geestelijk aftakelt door ziekte of wat voor ouderdomsverschijnsel dan ook, houdt het op. Het ligt nog wel ver voor me uit, maar ergens zal het stoppen. En ik hoop dat ik dan in het harnas sterf. Desnoods op de planken, maar in ieder geval in een periode dat ik nog bezig ben. Ik weet niet wat er zal gebeuren als ik op een gegeven moment niet meer kan en ik er nog steeds ben. Of ik dan spijt en wanhoop zal voelen, of toch een soort berusting. Misschien weet ik het dan niet eens meer.'

'Er zijn nummers die zo gebonden zijn aan de tijd of waar ze over gaan dat je ze niet meer kúnt zingen. Land Van Maas En Waal vind ik momemteel weer leuk om te doen. Bij de vorige tour had ik het gevoel dat ik het wel weer even genoeg gehoord had. Nu hebben we het er weer ingebracht omdat we er een andere opvatting over hebben. Het varieert. Meneer De President zing ik nooit. Dat is voor een specifieke situatie en persoon geschreven. En ook al zou je het vandaag misschien wel naadloos op Bush kunnen betrekken, het is niet geschreven voor Bush. Ik vind dat je zo'n lied moet zingen ter gelegenheid van datgene waar het voor bedoeld is. Anders verliest het zijn integriteit. Toen President Johnson verdwenen was en de Vietnamoorlog afgelopen, heb ik het nooit meer gezongen. Er zijn ook liedjes die om andere redenen niet meer gezongen kunnen worden. Zo is bij een aantal teksten van Picknick het taalgebruik bijvoorbeeld erg verouderd.'

'Ik heb me nooit geďnteresseerd voor begrip van mijn werk. Ik blijf altijd doen wat ik zelf leuk vind. En uit mijn oude repertoire kies ik ook alleen de liedjes die ik zelf nog leuk vind, al zing ik wel eens stukken als mensen er bij gelegenheid per se om vragen. Lennaert en ik dachten altijd dat het wel duidelijk was wat we bedoelden. Als Lennaert iets wil overbrengen schrijft hij dat altijd wel zo op dat het publiek ook geen andere kant op kan. Onze magisch realistisch getinte liedjes stonden vooral op Picknick omdat die lp psychedelisch moest zijn. En het wat merkwaardige Wie Kan Me Nog Vertellen was meer een tekst die ik wilde schrijven in de stijl van die boekjes van John Lennon. Daarin hanteerde hij een soort taalgebruik dat voor een deel bestond uit bestaande woorden, maar af en toe ook woorden bevatte die niet bestonden, maar waarbij je aan de klank wel kon horen wat ermee bedoeld werd. Fonetisch klopte het ze ongeveer. Je zou het dyslectisch schrijven kunnen noemen. Dat vond ik een leuk idee en ik dacht dat dat in het Nederlands ook moest kunnen.'

'Ik heb zelf maar weinig liedteksten gemaakt omdat ik denk dat daar mijn talent niet ligt. De keren dat ik het geprobeerd heb en waarvan ik vond dat het lukte waren tijdelijke uitbarstingen. Het is niet iets waar ik van op aan kan. Ik kan ook geen tekst schrijven met doorhalingen. Als ik iets opschrijf wil ik dat het meteen goed is. Ik kan geen slechte regel opschrijven en laten staan en verder gaan tot ik later op iets beters kom. Ik moet meteen die betere zin hebben en die komt niet altijd. Die manier van werken is zeer vermoeiend en een beetje deprimerend. Ik zit te wachten, word onzeker, raak geblokkeerd en denk dan: "Zie je wel, ik kan het niet". Daar kan ik niets aan doen. Bij Maalstroom dacht ik: "Oké. Ik ga doen wat Gerard Reve zegt. Ik ga om negen uur met mijn kroontjespen achter mijn bureau zitten en ik wacht net zo lang tot er iets komt." Dat was afzien. Dat was lijden in de zin van vasten: ontzettende honger hebben en niet kunnen eten. Ontzettend graag willen schrijven maar er komt niks. Vreemd genoeg kwam er uiteindelijk wél iets. Misschien ook wel omdat ik uit een periode kwam die voor mij ontzettend vervelend was en kennelijk voldoende emoties teweeg had gebracht om daar tekstueel iets mee te kunnen. Misschien dat ik met dezelfde kroontjespen ga zitten wachten tot er weer wat komt. Maar waarschijnlijk ben ik te ongeduldig. Bovendien is de stap tussen wachten en verveling natuurlijk gevaarlijk klein. Zolang het nog op deze manier gaat, waarbij ik teksten krijg van anderen en daar muziek op kan maken waarmee ik dat wat ik van binnen voel, kan uiten, vind ik het goed. Pas als er helemaal niemand meer is die teksten schrijft waar ik iets mee kan ga ik er weer voor zitten.'
'Lennaert is op het ogenblik zeer schaars in zijn teksten en moeilijk tot schrijven te bewegen. Bij hem moet de fysieke afstand heel kort zijn. Voor een nieuwe plaat moet ik hem ontzettend pushen. Pushen is eufemistisch uitgedrukt. Ik moet er echt met de zweep over en dan nog is het moeilijk. Nu ja, hij laat zich ook niet opjagen. Dat werkt ook weer averechts. En er hoeft maar iets te gebeuren in zijn leven of hij wordt er door afgeleid. Hij is een zeer enkelvoudig denkend en handelend mens. Hij doet eerst dit en als dat klaar is kan hij pas dat doen. Zijn hoofd moet leeg zijn. Als er iets is wat hem bezig houdt kan hij niet schrijven.'
'Lennaert's teksten lees ik zoals ik alles lees: ik kijk of ik het mooi vind. Of de tekst me iets zegt, de beelden en de situatie begrijp en de sfeer aanvoel.Als dat zo is en als het mooi gezegd is in woorden waar ik iets mee kan dan doe ik daar iets mee. Als hij een woord gebruikt zoals ooit "onderwasje" in plaats van "ondergoed" dan zeg ik: "Lennaert, dít kan ik niet zingen". Uit alle teksten die ik krijg, schift ik de woorden en de beelden waar ik niets mee kan. Meestal vinden de tekstdichters dat geen punt.'

'De Nederlandse taal is even geschikt om in te zingen als welke taal ook, als je maar de juiste woorden gebruikt en daar de juiste muziek onder zet. Het is nog niet gebruikelijk dat iemand in het Nederlands woorden gaat verbuigen, uitrekken en fraseren zoals dat in het Engels, en vooral in de jazzmuziek gebeurt. Het publiek ervaart dat al gauw als potsierlijk. Misschien dat er over tien jaar Nederlandstalige jazz-zangers en -zangeressen zullen zijn die dat probleem moeiteloos verholpen hebben en de luisteraar zo ver is dat hij het lekker vindt klinken.'
'Met de Nederlandse popmuziek is het in elk geval al beter dan 20 jaar geleden. Toen geloofden de artiesten zelf eigenlijk niet dat je in het Nederlands kon zingen, dus deden ze het ook bijna niet. Daarmee had het publiek niks om aan te wennen en werd het opgevoed met het idee dat de Nederlandse taal zich niet voor popmuziek zou lenen. Pas als je zangers en zangeressen hoort die met overgave in het Nederlands zingen, dan raakt het publiek ook wel overtuigd. Het publiek merkt het wanneer je op het podium staat en je niet gelooft in jezelf. Je moet een zekere arrogantie hebben om te kunnen optreden. En die arrogantie krijg je door voldoende zelfvertrouwen en overtuiging te vinden in wat je doet. Je moet er eigenlijk al van overtuigd zijn dat het publiek het ook goed vindt.'
'Op een gegeven moment hoorden musici dat je de Nederlandse taal heel goed op popmuziek kunt zetten en deden ze dat met veel overtuiging. Eerst die hele lichting van Doe Maar, Het Goede Doel en Toontje Lager, daarnaast de lichting van De Dijk, The Scene en De Kecks, en nu de lichting van De Kast en Volumia. En los van de verschillende kwaliteiten en of je het mooi vindt wat ze doen: het kán.' De betekenis van taal in liedjes is daarbij niet zo relevant, los van het feit of je wel verstaat wat er gezegd wordt. Neem Frank Boeyen: het gaat nu wat beter, maar hij was in het begin niet te verstaan en niemand vond dat erg. Ik zing wat duidelijker, maar dan heb je ook weer Herman van Veen die van articulatie een kunstvorm heeft gemaakt. Verstaanbaarheid is geen voorwaarde, net zo min als de betekenis dat is. De één hecht er meer waarde aan dan de ander. Teksten als "ik hou van jou, ik blijf je trouw" vindt de één verschrikkelijk en de ander zegt:"Zo voel ik het ook".'


Omhoog
Terug