Tot de privéwereld van Lennaert Nijgh wisten zelfs zijn vrouwen en Boudewijn de Groot niet door te dringen, stelt Peter Voskuil in zijn biografie.
In 2006, vier jaar na zijn dood, werd in Haarlem een monument ter ere van liedtekstdichter/schrijver Lennaert Nijgh onthuld door zijn drie ex-vrouwen,
Anja Bak en de zangeressen Astrid Nijgh en Josee Koning.
Het marmeren kunstwerk bestaat uit de letters A en Z. In de A zit een fonteintje verborgen. Bij de officiële opening kwam er Beerenburg uit.
Voor Haarlem was Lennaert Nijgh de zonderlinge man in de kroeg, de razendpopulaire columnist van het Haarlems Dagblad. Voor de wereld buiten Haarlem
is Nijgh de man naast en achter Boudewijn de Groot, de dichter van Meneer de president, Avond en Het land van Maas en Waal. Voor biograaf
Peter Voskuil is hij in de eerste plaats de dichter van Tegen beter weten in. Voskuil, schrijver van Testament, leven en werk van Lennaert
Nijgh, beschouwt dat lied uit 1969 als het sleutelnummer in het oeuvre van de dichter. De biografie zit mooi ingeklemd tussen twee coupletten er uit.
Nijgh als kleuter min of meer een gevangene in de tuin. 'Van de wereld was de schutting wel het einde, van mijn eigen wereld was hij het begin. En daar
bleef ik in geloven, tegen beter weten in.' Een paar honderd bladzijden verder eindigt het boek met een lichamelijk versleten man: 'Er is geen einde aan
het laatste einde, er is alleen maar een nieuw begin. Daar zal ik dan onmiddelijk in geloven, tegen beter weten in.'
Uit het goed gedocumenteerde erelaas van Voskuil kunnen we opmaken, dat niemend echt tot de privéwereld, het tuintje van Lennaert Nijgh wist door te
dringen. Ook zijn drie echtgenotes en Boudewijn de Groot niet. De twee mannen kennen elkaar van de middelbare school in Haarlem en maakten deel uit van
een tienervriendenclub op het strand. Daar ontstonden de eerste hits als Strand en Élégie prénatale. De polderversie van Lennon/McCartney
en Dylan bood de nieuwe generatie de passende woorden en muziek: gevoelig, psychedelisch, kritisch. Terwijl De Groot zich wat makkelijker door het leven
wurmde, was het leven van Nijgh een grote worsteling: gebrek aan erkenning in de officiële poëziewereld, drank- en drugsgebruik, opdringerige
belastingdienst en geliefdes die hem in de steek lieten.
Jammer van het onhandige formaat van het boek, heel vervelend zijn de mislukte pogingen tot schoonschrijverij van Voskuil, vermoeiend is het eindeloze
gemekker over de liefdesaffaires, en irritant is de manier waarop Voskuil als een veel te betrokken eerstejars student psychologie de treurige
gemoedstoestand van de dichter beschrijft. Maar als de lezer beschikt over een ingebouwde filter doemt er een mooi beeld op van een einzelgänger, die de
poëzie in de jaren zestig de popmuziek heeft binnengeloodst, die voor Jasperina de Jong de ideale tusenpaus was tussen guus Vleugel en Ivo de Wijs, die
rob de Nijs (met Malle Babbe en Jan Klaassen de Trompetter) uit het artistieke dal heeft gehaald, en die een belangrijke bijdrage heeft
geleverd om van liedtekstdichter een volwassen beroep te maken.
|
|