Boudewijn de Groot zou in het begin van 2000 optreden met de musical Tsjechov. Ook waren er
toen al plannen voor een nieuw album. Geschikte teksten voor Tsjechov ontbraken maar dat
wilde niet zeggen dat er geen nieuw album meer van hem zou verschijnen. Hij had Tsjechov
waarschijnlijk wel gedaan indien Lennaert Nijgh nog geleefd had. Boudewijn is al die jaren
nog steeds een kind gebleven. De troubadour in hem is weliswaar wat getemd, maar ook wijzer
geworden. Boudewijn de Groot werd geboren op twintig mei 1944. Het opmerkelijke daarvan is
dat dit gebeurde in een Japans gevangenenkamp in Indonesië. Zijn moeder overleed wanneer
hij amper een jaar oud is. De rest van de familie De Groot vertrok in 1946 naar Nederland.
Omdat zijn vader terug moest naar Nederlands Indië, komt Boudewijn terecht bij tante Alie.
Zij is de tweelingzuster van zijn vader en ontfermde zich als een moeder over hem. Op zijn
achtste keerde zijn vader terug naar Nederland en de familie ging daarop in Heemstede wonen.
Op het Haarlemse Coornhert Lyceum ontmoette Boudewijn vervolgens de tekstschrijver Lennaert
Nijgh.
Op de middelbare school schreven ze al hun eerste liedjes, beďnvloed door de destijds
populaire zanger Jaap Fischer. Later werd Boudewijn de Groot ook geďnspireerd door de
Belgische zanger Jacques Brel en de befaamde Jazzmuzikant John Coltrane. Na de middelbare
school ging Boudewijn door naar de Amsterdamse Filmacademie. Hij werkte onder meer mee aan
de productie van het filmblad Skoop. Samen met Lennaert Nijgh, die een jaar later op de
Filmacademie terecht kwam, maakte ze in 1962 de film Feestje Bouwen. Daarin zong Boudewijn
twee zelf geschreven liedjes; De Kater en Bij het Raam. Toenmalige NOS journalist Ed
Lautenschlager zag de film en hoorde de liedjes en raakte daar vrij van onder de indruk.
Vooral de liedjes spraken hem dusdanig aan dat hij het duo de raad gaf een demo op te nemen.
Hij zou dit dan onder de aandacht van platenmaatschappij Phonogram brengen. De eerste
singles werden opgenomen namelijk Elégie Prénatale en Strand. Het werd alles behalve een
succes. Toch was dit niet het vroegtijdige einde voor Boudewijn. Want kort daarop maakte
hij zijn debuut in Wim Ibo's televisieprogramma Cabaretkroniek. Zijn eerste openbare
optreden gaf hij overigens bij Coby Schreijer in de Haarlemse Waagtaveerne. Met het diploma
van de Filmacademie op zak solliciteerde Boudewijn vervolgens naar een functie bij de NTS,
maar werd helaas afgewezen. Hij nam genoegen met een tussentijds baantje als
magazijnbediende bij de Amsterdamse Bijenkorf. In 1965 nam Boudewijn een door Lennaert
Nijgh vertaalde chanson op van Charles Aznavour. Het was getiteld: Une enfant de 16 ans.
Hij werd daarbij begeleidt door een orkest. Tot zijn stomme verbazing kwam het lied in
oktober van 1965 in de hitparade. Het lied bleef zeker dertien weken in de hitparade staan.
Na het succes van Een Meisje Van 16, besloot hij een professionele carričre te starten.
Vervolgens komt hij met de protestsong Welterusten Mijnheer de President. Het duurde vele
jaren voordat hij niet meer gekenmerkt werd als een protestzanger. Dat gelukte hem
eigenlijk pas in het begin van 1967 toen hij het door Jeroen Bosch geďnspireerde lied Land
van Maas en Waal uitbracht, waarmee hij een nummer een hit in Nederland scoorde. Echte fans
hebben sinds die tijd een behoorlijk lange tijd moeten wachten eer Boudewijn met een nieuw
vers album op de markt kwam. Hij heeft drie succesvolle tournees achter de rug en kennelijk
heeft dit hem dé inspiratie gegeven voor zijn ietwat melancholische album Eiland in de
verte. Het is een album vol diepgang geworden en niet geschikt voor gevoelige luisteraars.
Geen protestsongs dus maar wel een wijzer geworden troubadour die zijn levensfilosofie uit
wil dragen via zijn nieuwe liedjes.
|
|