Boudewijn de Groot (50)

Ik ben twijfelend door het leven gegaan

auteur: Piet Piryns
geplaatst in: Weekend Knack, 18 mei 1994

Op 20 mei viert Boudewijn de Groot zijn vijftigste verjaardag. Er is - althans in Vlaanderen - al jaren niets meer van hem vernomen, Maar hij heeft nog steeds geen haast, "Wie vertelt me van het leven ? / Grote broer die weet het best, / als ik groot ben wil ik even / groot en sterk zijn als de rest. / De poes vindt van niet."

Nee", zegt hij, "het is absoluut geen schrikbeeld." De vraag ging over De tijd van toen. Of hij zich kon voorstellen dat straks Jan Theys ("Was dat niet die ouwe nicht die zoveel talen sprak?") in Huize Avondrood, onder begeleiding van een hammond-orgeltje, het repertoire van Boudewijn de Groot staat te zingen. "Ik heb er altijd van gedroomd een evergreen te schrijven. Je hebt dat zelf niet in de hand natuurlijk. Ik geloof dat ik het niet erg zou vinden om, al dan niet in een rolstoel gezeten, (hij slaat een kruisteken) die oudjes de polonaise te zien dansen op de tonen van Land van Maas en Waal. Maar ik moet er niet aan denken dat ik zelf in arren moede daar nog een keer ga staan optreden.
Kom op, mensen, die handjes! Ik wil die handjes zien! Stel je voor."
Een ochtend in het Amsterdamse Grand Café Américain. Grote sloten koffie. Hij is nog altijd dezelfde efebe van vroeger gebleven. Een oudere jongere, duifgrijs geworden, die met nauwelijks verholen tegenzin het verleden aan zijn geestesoog voorbij laat trekken. Ach ja, de jaren zestig. Hij heeft een hekel aan jeugdsentiment, maar is aardig genoeg om te beseffen dat daar niet aan te ontkomen valt. Bedachtzame formuleringen, lange stiltes, bang voor het Grote Gebaar en de Grote Gevoelens.
"Ik heb er altijd moeite mee als iets definitief is. Ik laat graag iets open. Platen maken vond ik altijd vreselijk leuk, zo lang we in de studio zaten. Maar zodra we echt klaar waren, voelde ik me doodongelukkig. Het was dan zo onwrikbaar geworden. Met interviews is het nog erger. Je wodt dan ontzettend gekonfronteerd met wat je vindt en wie je bent. Ik schrik daar altijd van. Zullen we toch maar niet liever samen een plaat gaan maken?
Na eenentwintig jaren in dit leven,
maak ik het testament op van mijn jeugd.
Niet dat ik geld of goed heb weg te geven,
voor slimme jongen heb ik nooit gedeugd.

"Het was niet mijn testament, maar dat van Lennaert Nijgh. Het mijne heb ik geschreven met Waar ik woon en wie ik ben. Je schrijft natuurlijk vaak over dingen die je bezig hebben gehouden, zonder dat je ze definitief achter je laat. Op die manier kun je alles wel een testament noemen. Als ik nu mijn carrière overzie, dan is het toch een soort breiwerk geweest dat ik vaak liet liggen, om dan af en toe een steek weer op te pakken. Ik ben twijfelend door het leven gegaan, maar met die twijfels heb ik wel iets gedààn. Ik ben vreselijk bang voor sleur. Verveel me ook erg snel. Dan neem ik vaak de beslissing om ermee op te houden en iets anders te proberen, tot ik er weer genoeg van krijg en op mijn stappen terugkeer. Zo zit ik in elkaar."
Zijn kollega's - van Bram Vermeulen tot Raymond van het Groenewoud en van Mick Jagger tot Bob Dylan - staan als krasse knarren nog altijd op het podium.
"Het gaat maar door, ja. Ik ben daar niet narcistisch genoeg voor. Het is moeilijk om het over de drijfveren van anderen te hebben. Misschien streelt het hun ijdelheid of willen ze zoveel mogelijk materieel genot vergaren. Maar bij iemand als Rob de Nijs bijvoorbeeld straalt het entoesiasme en de overtuiging er nog altijd vanaf. Daar heb ik wel bewondering voor. Bob Dylan zie ik af en toe heel slecht en heel nurks optreden. Tribute to Bob Dylan, die toestand in Madison Square, dat was echt van een gruwelijke saaiheid en ongeïnteresseerdheid. Het leek wel besmettelijk: de leegheid van Dylan zag je bij al die celebranten. Ik zou er echt knettergek van worden."

Enige jaren geleden nam zijn carrière een zoveelste onverwachte wending toen hij de hoofdrol speelde in een musical over het leven van de Russische schrijver Anton P. Tsjechov. Verwantschap met een getormenteerde ziel? "Wat mij in Tsjechov boeide, was die pastorale sfeer van bijna-landerigheid, die sluierachtige mystiek. Vreemd genoeg deed die me denken aan de Indonesische kant van mijn familie. Die koloniale gezapigheid. veranda's waar de lucht zwanger is van bloesemgeur - ik ken ze alleen van de foto's die ik heb gezien en van de verhalen die ik heb gehoord. Maar op de één of andere manier heeft het toch binnenin iets veroorzaakt."
Zijn eerste levensjaar bracht hij door in een Japans koncentratiekamp op Java. "Als ik het zo vreselijk moeilijk heb met mezelf, wat nog wel eens wil voorkomen, zeg ik: o ja, natuurlijk, dat komt door het Jappenkamp. Je kunt nooit bewijzen dat het zo is, maar niemand kan bewijzen dat het niet zo is. Als je besluit dat het zo is, is dat een gedachte waar je rust kunt bij vinden, net als bij de katolieke kerk. Dan is het je eigen Gabriël. Ik weet niet of mijn moeder mij ooit gezoogd heeft, daar was ze waarschijnlijk te zwak voor. Maar op een belangrijk moment in mijn leven, toen ik letterlijk nog aan het moederlichaam vastzat, werd ik plotseling niet meer geknuffeld. Dat was er opeens niet meer. Er was niets dat dat verving. Dat ik mij zo moeilijk aan een vrouw kan hechten, zal daar mee te maken hebben. Of misschien ook niet. Je kunt ermee blijven worstelen."
Droom maar niet te veel van al die dode mensen,
Droom maar fijn van overwinning en van macht,
denk maar niet aan al die vredeswensen,
meneer de president - slaap zacht!


Zijn carrière is een aaneenschakeling van misverstanden. Het begon er al mee dat hij een protestzanger werd genoemd. Dat is hij nooit geweest - zegt hij nu.
"Lennaert en ik kwamen uit een keurige villawijk, waar iedereen op de VVD (de liberalen) stemde. Rebels ? Natuurlijk liepen we mee in Vietnam-demonstraties. In die tijd werd je liever met de provo's dan met bet klootjesvolk geassocieerd. Maar ik wilde niet dat het mijn muziek zou gaan beïnvloeden. Protestsongs vormden tenslotte maar een heel klein deel van mijn repertoire."
Zijn eerste single kwam uit in 1964: Elégie prénatale en Strand. Onmiskenbaar kleinkunst, zoals dat toen nog heette. Het waren de dagen van Jaap Fischer
"Ik wilde vooral geen popmuzikant zijn. Ik streefde heel puristisch naar het Betere Lied, het Nederlandse ekwivalent van het Franse chanson. Wilde liever met Georges Brassens vergeleken worden dan met de Beatles, om van de Rolling Stones maar te zwijgen. In 1965 had ik mijn eerste hit met Meisje van zestien. De platenmaatschappij had ons voor de keuze gesteld: ophouden of ons aanpassen aan de smaak van het grote publiek. Ik had daar vreselijk veel moeite mee. Niet dat ik me boven Willeke Alberti en Anneke Grönloh verheven voelde, maar dat was een wereld waar ik buiten stond. Er moest in het Nederlands nog iets anders mogelijk zijn dan Brandend zand of Ritme van de regen. Meisje van zestien was in mijn ogen een smartlap - weliswaar een ventaling van Charles Aznavour, maar toch een smartlap - en er kwam een orkest aan te pas. Het was even wennen. Tot mijn stomme verbazing bleek het aan te slaan. Bovendien had mijn grote idool Bob Dylan op de elpee Blonde on blonde ook elektrische gitaren en drums gebruikt. Dat Moest Dus Kunnen. Ik merkte dat ik toch te veel een lulletje rozewater was. Een jongen uit Heemstede met een bekakt aksent en alleen maar een gitaar. Ik stond regelmatig tussen allerlei beat-groepen en werd dan gekonfronteerd met een publiek dat mij niet goed gezind was. Het klopte dus nooit. Al die frustratie leidde ertoe dat ik op een gegeven moment niet meer in het Nederlands wilde zingen. Ik wilde popmuziek maken. De cirkel was gesloten."

Zijn eeuwige getob maakte van zijn carrière een soort processie van Echternach: twee stappen voorwaarts, één achterwaarts. Zelfs zijn sukses maakte hem onzeker.
"Ik heb me altijd gespiegeld aan grote voorbeelden. Was ontzettend beïnvloedbaar. Dat begon al op de filmakademie. Om goed gevonden te worden, moest je films maken zoals Jean-Luc Godard, Roger Vadim of Alain Resnais. Ik weet niet eens of dat mijn eigen smaak was, maar het werd nu eenmaal van je verwacht. Ik legde maatstaven aan waaraan ik zelf niet kon beantwoorden. Kon geen filmpje meer maken. Met zingen had ik dat ook. Ik twijfelde over de kracht van mijn eigen persoonlijkheid en mijn eigen stijl. Mensen als Bob Dylan, Donovan, Frank Zappa, de Beatles ook, maakten me radeloos. Zij werden vereerd, en ik misschien ook wel, maar ik onthield vooral dat ik af en toe werd uitgefloten en slechte kritieken kreeg. Twijfelen. Ik ontmoet nú allerlei mensen die mijn platen van vroeger prachtig vinden, maar toén vonden ze er geen bal aan. Het is net als met wijn: als die fles maar lang genoeg blijft liggen. Neem nu mijn elpee Sergeant Pepper's…" Hij schiet in de lach. Wat zou professor doctor Freud hiervan vinden? "Zie je wel? Ik bedoel Picknick. Een kloon van Sergeant Pepper's. Het rare is dat ik een heleboel nummers kan aanwijzen waarvan ik wéét dat ze onder invloed - van anderen - zijn gemaakt. Het is vrijwel niemand opgevallen, het kwam er ook niet altijd uit, maar de intentie was er wel." Hij geeft voorbeelden: "Het lachje in Land van Maas en Waal. Totaal mislukt. Maar het was de bedoeling dat het zou lijken op het lachje van Bob Dylan in Rainy day women. Of de manier van zingen in Ken je dat land ? Wat mij betreft is dat een dieptepunt in mijn repertoire, maar toen dacht ik dat je, als je een beat-zanger wilde zijn, moest zingen zoals Wim Bieler in het nummer The life I live van de Q-65. Herinner je je Zonder vrienden kan ik niet ? Dat waren dus de Beatles. (Zingt) The day breaks... and in her eyes you see nothing..." (Uit de elpee Revolver: For no one.)
Je kunt desnoods wel zonder geld,
Al is dat voor je maag niet fijn,
Nog erger als een vrouw je kwelt,
Want dan doet ook je hart nog pijn.
Ik weet, het kan verschrikkelijk zijn;
Liefst heb 'k een vriend, met wie 'k alras
Langdurig zeuren kan hoe 't was
En ik heb troost in mijn verdriet.
Mijn makker, schenk me nog een glas,
want zonder vrienden kan ik niet.


Zijn vriendschap met tekstschrijver Lennaert Nijgh is/was (alle verhoudingen in acht genomen) vergelijkbaar met die tussen John Lennon en Paul McCartney. Hun beste werk hebben ze samen gemaakt - het is niet anders. Lange periodes van vervreemding. Ooit zei Boudewijn de Groot (in een interview met Ischa Meijer voor Vrij Nederland): "Er heeft absoluut geen vriendschap tussen ons bestaan." Ze wonen nu in Haarlem weer op hetzelfde adres: "Dit is het fax- en antwoordapparaat van Lennaert Nijgh en Boudewijn de Groot."
De zanger "Net als Lennon en McCartney hebben we dezelfde achtergrond, terwijl we totaal andere opvattingen hebben en totaal andere karakters. We storten ons hart niet bij elkaar uit, we gaan niet bij elkaar te rade - daar hebben we andere mensen voor - maar we vinden wel rust bij elkaar. Er bestaat tussen ons geen enkele pose. Ik heb me nu voorgenomen, ter gelegenheid van mijn vijftigste verjaardag mezelf in het najaar een nieuwe cd cadeau te doen. Er wordt dus gewérkt. Lennaert zegt dat hij bezig is, maar ik moet de eerste tekst nog zien. Ik vraag hem er niet naar."
Vrienden van vroeger. Hij bloeit helemaal open als de naam van Bert Paige ter sprake komt, pseudoniem van de - inmiddels overleden - Belgische muzikant Albert Lepage, die de arrangementen maakte van beroemde elpees als Voor de overlevenden en Hoe sterk is de eenzame fietser. "Natuurlijk had hij goed naar George Martin geluisterd (de producer van de Beatles - nvdr), maar ik wil hem toch meer recht doen dan dat. Hij was zeker voor vijftig procent verantwoordelijk voor de sfeer en de kleur van mijn elpees. Er zat zóveel in het hoofd van die man. Tegenwoordig is het in om over iemand te zeggen hij deugt. Maar wij deugden voor elkaar. Ik hoefde de melodie voor hem alleen maar te fluiten en dan vertelde ik hem waar ik violen had gedacht, of twaalf trombones, of een vrouwenkoor. Hij werkte dat uit, precies zoals ik het me had voorgesteld, maar dan honderd keer mooier. Je had in die tijd een enorme diversiteit aan muziek: de folk, de psychedelische muziek, de westcoast, Lou Reed en de muziek van New York, de Engelse pop en de mersey-beat... het verschil was voor iedereen duidelijk, maar het werkte wél op elkaar in. Bert Paige kombineerde dat moeiteloos. Kom daar nu nog eens om. Er zal wel een onderscheid bestaan tussen hiphop en house, tussen grunge en trash - eerlijk gezegd ontgaat het mij een beetje - maar ik heb niet de indruk dat ze iets met elkaar te maken willen hebben."
Als hij maar geen voetballer wordt -ze schoppen hem
misschien half dood.
Maar liever dat nog
dan het bord voor zijn kop van de zakenman
want daar wordt hij alleen maar slechter van.


In 1969 trok Boudewijn de Groot de satanspij aan om heksensabbat te vieren. Dat leidde tot Nacht en ontij: "Een brallerige plaat, maar ik mag er nog steeds graag naar luisteren. Bernstein en Mahler door elkaar." Hij trok zich vervolgens met een aantal vrienden terug op een boerderij in Drenthe om aan een Engelstalig repertoire te werken - maar dat is nooit wat geworden. "We waren voortdurend zo stoned als een aap" In 1973 keerde hij terug naar zijn oude stijl met Hoe sterk is de eenzame fietser - een hoogtepunt in zijn œuvre. De platen die hij daarna maakte, haalden nooit meer datzelfde niveau.
Waar leeft hij nu van ? Van de wind ? ,,De orkaan van de jaren zestig is nog altijd niet uitgewoed. Ik kan aardig rondkomen. Heb weinig materiële behoeftes. Als ik een tijd lang niets om handen heb, vertaal ik Amerikaanse detectives en thrillers. Af en toe treed ik op als gast in de band van mijn zoon Marcel. Als ik dan merk dat het publiek ineens opveert als ik opkom, slaat de schrik mij om het hart. Die gouden platen hangen al lang met meer boven mijn bed, maar kennelijk zien de mensen mij nog steeds als een ex-idool. Je kunt blijven roepen: later als groot ben. Maar het draait natuurlijk uit op: later als ik dood ben. Tot die tijd blijf ik gewoon muziek maken. Blijf ik een leven leiden dat niet onderworpen is aan het ouder worden. Ik ben niet ongelukkig."


Omhoog
Terug