Lennaert Nijgh geniet van hommage

auteur: Patrick van den Hanenberg
geplaatst in: de Volkskrant, maandag 03 april 2000

Over 'Ik, Jan Cremer': 'Wij bakten een geweldige taart en daarmee viel de ober van de trap.'

Toen hij Marcel de Groot hoorde zingen ging er een schok door Lennaert Nijgh (1945). Dezelfde stem, hetzelfde gezicht, dezelfde mimiek, dezelfde manier van gitaar spelen. 'Het was bijna angstaanjagend. Ik zag gewoon mijn vriendje Boudy terug.'

Boudy is Bo is Boudewijn. Al vijfendertig jaar, met de nodige onderbrekingen, vormen Boudewijn de Groot en Lennaert Nijgh een gouden koppel. Het begon met singles als Strand, Meisje van 16, en Welterusten mijnheer de president. Toen kwamen LP's als Voor de overlevenden en Picknick, en een paar jaar geleden de cd Een nieuwe herfst.

De teksten van Lennaert Nijgh zijn niet alleen bij Boudewijn de Groot terecht gekomen. Ook Astrid Nijgh, Rob de Nijs en Jasperina de Jong hebben van zijn talent geprofiteerd. Omdat hij voor deze en nog vele andere artiesten zoveel moois heeft geschreven, wordt Lennaert Nijgh vanavond, als opening van het Amsterdams Kleinkunst Festival, getrakteerd op een feestelijke hommage in het Nieuwe de la Mar Theater in Amsterdam.

Nijgh geniet van de belangstelling. Als hij maar niet 'op hoerentijd' naar Hilversum hoeft (waardoor Ontbijttelevisie afviel), en als hij maar niet als een relikwie uit de jaren zestig wordt gepresenteerd. Want hij is nog actief als columnist bij het Haarlems Dagblad en volgend jaar komt een nieuwe cd uit van Boudewijn de Groot met zijn teksten.

Maar dan moeten ze hem niet te veel op zijn huid zitten, want dan duurt het veel langer. Dat ondervond ook Jasperina de Jong, die de tekstdichter/schipper in 1976 via Scheveningen Radio opriep om af te komen met de beloofde teksten voor de show Jasperien & Jozefien.

Het gesprek in een Hilversums etablissement gaat al snel richting Boudewijn de Groot. Nijgh heeft geen behoefte die innige samenwerking te analyseren. Niet omdat hij deze dagen constant met die materie wordt geconfronteerd, maar omdat het zinloos is. 'Ik hoef dat geroer niet, ik ben niet nieuwsgierig naar de reden van de chemie, zolang het maar zo is.' Begin jaren negentig hebben de twee heren nog een paar jaar met elkaar samengewoond, en Boudewijn de Groot is met een van de eerdere vrouwen van Lennaert Nijgh getrouwd.

Als een van de weinige tekstdichters heeft Nijgh er geen probleem mee dat de liedjes die hij mede heeft geschreven louter worden geassociëerd met de uitvoerende. 'Dan had ik zelf maar op het podium moeten gaan staan. Als de BUMA mij maar niet vergeet, dan vind ik het best.'

Het broederschap met De Groot begon op het Haarlemse Coornhertlyceum, waar ze in 1957 samen in een schoolrevue speelden. Na schooltijd, op het strand werden de eerste liedjes geschreven, die soms iets weg hadden van de bekende Jacques van Tol/Louis Davids-opsommingen:
Je gaat er op de brommer heen/en ligt dan plat tot kwart voor één/dan ga je kijken naar een vrouw/die je wel graag versieren zou/dan krijg je ruzie met haar man/die heel toevallig boksen kan /en met je tanden in je hand/sjok je weer verder over 't strand.

Nijgh, die vanaf zijn geboorte in Haarlem woont, is al twintig jaar niet meer op het strand geweest. Hij vaart in de zomer nog wel eens langs Zandvoort, maar als hij vanaf zijn boot die 'menselijke schimmel' aan het strand ziet liggen, heeft hij alweer genoeg. Het peinzen doet hij wel aan boord.

Als Nijgh gevraagd wordt naar de hoogtepunten in zijn carrière benadrukt hij direct het probleem van een piek aan het begin. 'Ik ben eigenlijk constant mijn eigen concurrent geweest.' Maar dan rolt er toch een behoorlijke reeks uit. Zo ziet Nijgh een directe lijn tussen zijn musicalwerk en de successen van Joop van den Ende. Ter gelegenheid van het 700-jarig bestaan van de stad Amsterdam schreef hij De Engel van Amsterdam, een eigenzinnige bewerking van de Gijsbrecht. En in de rock-opera Ik, Jan Cremer (1985) kon hij laten zien dat hij de tijdgeest nog steeds goed kon verwoorden. Artistiek was de musical een redelijk succes, de chaotische organisatie deed de productie de das om: 'Wij bakten een geweldige taart, en daarmee viel de ober van de trap.'

Hij vertaalde voor Liesbeth List de dramatische Mauthausen-liederen van Theodorakis. 'Voor mij was hij de Europese Bob Dylan, en daar had ik wel affiniteit mee.' Voor zijn eerste vrouw Astrid Nijgh schreef hij een radicaal feministisch oeuvre bij elkaar, ook al was de topper uit die cyclus, Ik doe wat ik doe, oorspronkelijk gemaakt voor Jenny Arean.

Maar misschien wel de meeste lol heeft de intellectueel Nijgh gehad met amusementsman Rob de Nijs. In de jaren zeventig was de carrière van de voormalige tienerheld in een behoorlijke dip terecht gekomen. Zijn platenmaatschappij Phonogram had hem al laten vallen, toen Lennaert Nijgh zich met hem ging bemoeien. Zeker toen Boudewijn de Groot na een van zijn onderduiksessies op de hei in Drenthe weer boven water was gekomen, kon met nummers als Jan Klaassen de Trompetter en Malle Babbe aan de revival van de zanger worden gewerkt. De Nijs is Nijgh nog immer dankbaar. Van de verzekeringsmaatschappijen kwamen minder enthousiaste reacties. Door de hit Zet een kaars voor je raam vannacht (1976) zijn heel wat gordijnen in tienerkamers in de fik gevlogen.


Omhoog
Terug