Picknick

copyrights: Altona Edition



Picknick

Boudewijn de Groot
De bloemenwei is groen getooid,
we hebben bloemen rondgestrooid,
het goudgelokte kind en wij.
Vriendinnen, vrienden, allemaal,
gezeten rond de vruchtenschaal.
Ook u bent welkom, lach en kom erbij.

We geven picknick
onder wilgen, onder linden,
tussen klaprozen en blinden,
teer beminden in mijn hart
en sluit je ogen, pluk een bloem.

Daar zijn
Tony Vos en Lennaert Nijgh
van wie ik nog een tientje krijg.
Het goudgelokte lentekind slaapt zacht.
En zoete rook van blauwe kant
omgeeft mijn hoofd als haartooiband
en druppels honing geuren op mijn vacht.

We geven picknick
met tante Bet en pater Jansen
die alzelven samen dansen,
leliekransen in hun haar.
Kom maak muziek, pluk een bloem.

We vragen u erbij,
de rest verzorgen wij.
Lennaert Nijgh en ik,
wij geven picknick.

Nu speelt de blikken blazersband
die meer dan honderd nummers kent.
Het goudgelokte lentekind speelt fluit.
Gekleed in vijgenblad van schuim
vliegt Dylan door het hemelruim,
speelt hymnen op zijn harp en gouden luit.

We geven picknick,
voor de elven en de feeën,
voor de runderen en reeën,
voor het vee en iedereen
moet aardig zijn, pluk een bloem.


Omhoog

Ballade van de vriendinnen voor een nacht

Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
Ballade van de vriendinnen van een nacht.

Wel ben ik liever thuis dan in een kroeg
maar daar sluipt 's nachts de stilte om me heen.
En denken over jou deed ik genoeg,
dus blijf ik dan maar liever op de been
want slapen gaat allang niet meer alleen.

Alleen is maar alleen, ik ken de stad,
wanneer ik eenmaal lastig ben en zat
is ieder lichaam even warm en zacht
en helpt vergeten wat ik eenmaal had.
Zo ken ik mijn vriendinnen van een nacht.

Wanneer de dag komt, zie ik pas mijn prooi,
daar naast me slaapt een onbekend gezicht.
En blijkt ze 's morgens vroeg niet meer zo mooi
als gisteravond met dat roze licht,
dan doe ik maar weer gauw mijn ogen dicht.

Het was misschien wel fijn voor deze keer,
ik ga en kom na deze nacht nooit meer.
En als ze mij ontmoet en vragend lacht,
dan denk ik: wie ben jij nu ook al weer?
Zo ken ik mijn vriendinnen van een nacht.

Soms droom ik half dat ik weer iets herken,
een geur van haar, een lach waarvan ik houd.
Maar al te goed weet ik dan waar ik ben,
hier lig ik met een vreemde blote vrouw
en niemand op de wereld lijkt op jou.

Maar blijf ik 's avonds thuis, dan wordt het stil,
die kamers vol van toen, ze zijn zo kil.
Ik vlucht de stad in en ga weer op jacht
en breng mezelf opnieuw waar ik niet wil.
Zo ken ik mijn vriendinnen van een nacht.

Prinsesjes lief, als iemand jullie kwetst
of sletten noemt of over zeden zwetst,
laat hem een ziekte krijgen vol venijn.
We sliepen met elkaar en dat was fijn.
En daarom heb ik niemand ooit veracht,
maar ik zal jullie altijd dankbaar zijn.
Zo ben ik, mijn vriendinnen van een nacht.


Omhoog

Cinderella

Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
De nacht is eindeloos lang,
de weg is een grot
met groene druipsteenbomen.
Ik spaar de wind die ik vang
om te fluiten, ik spot
met al mijn zielige dromen.

Mijn wagen rijdt verder als een pompoen,
de prins is vanavond op pad.
Hij heeft zijn sokken vol gaten
en een glazen schoen
en zijn laarzen geleend aan de kat.
En onder de motorkap suizen
in een tredmolen zes witte muizen.

Cinderella... Vergeet de eieren niet.
Cinderella... Anderhalf ons cervelaatworst.
Cinderella... Kreeft met gebakken fruit.
Cinderella... Alweer haaievinnensoep.

En daar rijdt voor mij een man
met zijn hoofd in zijn hoed
die werkelijk niet kan rijden.
Ik wed dat ik het wel kan,
ik kan het dubbel zo goed,
ik zal hem zo dadelijk snijden.

De vuurtorenwachter daalt af naar het strand,
zijn dochter zinkt in haar boom.
De leeuwen regeren met ijzeren hand.
Ik verberg mijn gezicht in mijn droom.
Ik voel me onzeker van binnen.
Het is tijd om een list te verzinnen.

Cinderella... Bed opmaken.
Cinderella... Schone lakens.
Cinderella... Gordijnen dicht.
Cinderella... Licht uit.

En boven de bossen
verrijst het kasteel
veroverd door Reinaert de Vos.
Speculaas met zijn knecht
op het dak van kaneel
gooit de grendels van suikergoed los.
Dan duik ik meteen in de veren
om de koelen het kielen te leren.

Aaahhh, aaahhh.
Cinderella... Ja.
Cinderella... Oeh.
Cinderella... Fijn, glitter.
Cinderella... Hoepla.
Cinderella... Gezellig.
Cinderella. Cinderella.


Omhoog

Ballade van wat beter is

Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
Als jongen jatte ik hun fruit,
dan kreeg ik trappen voor mijn gat.
Toen heette ik een aartsschavuit
omdat ik aan hun dochter zat.
De reputatie die ik had,
ligt net als ik allang op straat.
Ze kennen mij in deze stad,
het is beter dat ik haar verlaat.

Mijn ouders zitten nog met mij,
ik sla op hun verdriet geen acht.
Ze leven in mijn zwijnerij.
En als mijn moeder weer een nacht
dat ik niet thuiskwam, heeft gewacht,
dan zeurt ze en dan word ik kwaad
en vloek en brul uit alle macht.
Het is beter dat ik haar verlaat.

Ik vond mijn liefde in dit land,
langs heel het Spaarne was het mei.
Eens was ons bed het Noordzeestrand,
maar verder zwijg ik, het is voorbij.

Toch blijft zij altijd dicht bij mij,
tot scheiden ben ik niet in staat.
Dus zijn we geen van beiden vrij,
het is beter dat ik haar verlaat.

Ja Prince, dat heeft u raak gezegd,
God is de liefde, verder niet.
Dat is wel goed, maar ik ben slecht
sinds wie mij lief was, mij verliet,
sinds wie ik trouw was, mij verried.
Maar ik wil liefde en geen haat,
dus als het leven dat niet biedt,
het is beter dat ik het verlaat.

Het is beter dat ik het verlaat,
het is beter dat ik het verlaat...


Omhoog

Tegenland

Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
In oude kathedralen,
van gotisch glas gebouwd,
liggen dode kardinalen
hun vriendinnen te beminnen
in steen en brons en goud.
en wijze uilen dalen
er neer, zo grijs als lood
met de echo van verhalen
die de vorsten hun vertellen
nog eeuwen na hun dood.

Zal ik blijven of verder gaan?
Ik trek mijn bonte jas met bellen aan,
mijn schelpenhoed, mijn staf ter hand,
zo wandel ik door Tegenland.

In morgennevels groeien
uit kratermeren koud
suikerlelies die gaan bloeien,
stijgend onder orgeltonen,
een klokkenspel van goud.
De wind waait uit het zuiden,
zodat je horen kunt
hoe het verre hoge luiden
in het sneeuwwit licht blijft hangen
dat ruikt naar pepermunt.

Zal ik blijven of verder gaan?
Ik trek mijn bonte jas met bellen aan,
mijn schelpenhoed, mijn staf ter hand,
zo wandel ik door Tegenland.

Ver boven alle dalen
en nevelbergen hoog,
hoger dan de zonnestralen
zal ik stijgen met mijn dromen
langs de glazen regenboog.
Het zal me toch wel lukken
aan het einde van de reis
om de gele maan te plukken.
Zou hij naar bananen smaken
of naar vanilleijs?

Zal ik blijven of verder gaan?
Ik trek mijn bonte jas met bellen aan,
mijn schelpenhoed, mijn staf ter hand,
zo wandel ik door Tegenland.


Omhoog

Mensen om me heen

Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
Wanneer de zon een cirkel is,
een cirkel in een cirkel is van vuur,
op dat uur
heb ik mensen om me heen.
Nee ik ben niet alleen, nee niet alleen.

Oranje rode vlammen
van de rozen-rozen-rozen.
Oranje boven! Oranje boven!
Vanuit het bos zo groen als mos.
Ik heb mijn vrienden om me heen gekozen.
Om de liefde ahahahah,
kan je geloven in iets anders
dan samen zijn en een te zijn,
alleen zijn met elkaar?

Gezicht in schemerduister.
Mensen om me heen.
Gezang en zacht gefluister.
Mensen om me heen.
Muziek en lege glazen.
Mensen om me heen.
Het dansen van de dwazen.
Mensen om me heen.

En bootje roeien, stoeien
en de boterbloemen bloeien,
een zonnebloem en bereklauw,
de hemel wit grijs helder blauw.

Wanneer er witte sterren zijn,
maan en planeten verre zijn en zacht,
lacht de nacht,
dan heb ik mensen om me heen.
Nee ik ben niet alleen, nee niet alleen.

Oh nachten dat ik jou zocht
in de zomer-zomer-zomer
ver van de vijver in het woud
en overal de warme geur van honing.
In de wind ahahahaha,
kan ik geloven in iets anders
dan altijd zijn en eeuwig zijn,
voorgoed en overal?

Met kinderen en dieren.
Mensen om me heen.
Midzomernachtplezieren.
Mensen om me heen.
En liggen bij het vuur.
Mensen om me heen.
Om vijfentwintig uur.
Mensen om me heen.


De liefde zonder kleren
en steeds iets anders leren.
En dansen met de harteband,
een lied dat niemand anders kent.

Wanneer de ijzelvijzel
de wolkenstamp tot sneeuw verdampt
en engelenhaar,
dan heb ik mensen om me heen.
Nee ik ben niet alleen, nee niet alleen.

Een groep van vrienden
in het bonte ronde-ronde-ronde.
Dat gaat naar Den Bosch toe,
zoete lieve Gerritje.
Kan ik me warmen aan hun vuur,
maar een muur van kristallijnen schubben
zal ons scheiden ahahahaha.
Had ik maar een hamer in de morgen
die breken zou de glazen kou
van stilte om me heen.

Mensen om me heen.
Mensen om me heen.
Nooit alleen, nooit alleen.
Mensen om me heen.
Nooit alleen.
Mensen om me heen.
Nooit alleen.


Omhoog

Canzone 4711

Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
Er viel een hete schaduw over het strand,
die depressie had de zon dus toch gevangen.
De wind bleef onder het wolkendeksel hangen.
De dag bleef stilstaan tussen een en twee.

Vanille ijs smolt in haar bruine hand,
ze likte langzaam met een koel verlangen.
Ze had nog zilte parels op haar wangen,
ze bracht de golven in haar haren mee.

En in haar ogen de sterren van de zee.
In haar schelp van stilte zocht ik gaten,
probeerde mij met haar te laten praten.
Ik keek naar boven en had geen idee.

Vier cijfers vormden een reclamevlucht.
Toen hing er eau-de-cologne in de lucht.

Ze zei iets dat ik moeilijk kon verstaan,
een man zat met een radio te spelen
die mij daarop vierstemmig mee kon delen
dat liefde alles was wat ik nodig had.

Ze keek me een tijd later peinzend aan
en net toen ik haar schouder wilde strelen,
begon het haar klaarblijkelijk te vervelen
dat ik alleen maar zwijgend naast haar zat.

En ze verdween half achter het ochtendblad,
tot haar navel toe was wereldnieuws te lezen.
Ze zei dat eau-de-cologne fijn zou wezen.
Het speet me dat ik dat niet bij me had.

Ze leek me onder haar bikini bruin,
ze had een hoge schutting om haar tuin.

De eerste druppels vielen op mijn hand,
tijd voor thee en om zich aan te kleden.
Opeens leek alles jarenlang geleden,
ze deed haar kleren aan en groette mij.

Een regensluier daalde over het strand
en kinderen huilden hard en ontevreden.
De natte vlaggen zakten naar beneden
en iets dat nooit begon was al voorbij.

Haar kleine wrede hand liet mij niet vrij.
De regen deed me weer naar zee verlangen,
haar golven hielden mij opnieuw gevangen.
Het ochtendblad nam ik mee, het was van mij.

Steeds verder werd ik weggesleurd van het strand,
de geur van eau-de-cologne woei van het land.


Omhoog

Eva I, een schilderij van Frank Laan.
Frank mailt dat de tekst van Eva geschreven is naar aanleiding van een schilderij.
En dat er nu dus weer een schilderij gemaakt is naar aanleiding van de tekst.
Een volgend huzarenstukje, zo meldt de schilder, wordt Eva II, dat is dan die van Een nieuwe herfst.

Eva

Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
Ik houd de wereld in mijn hand,
het glazen ei vol land en wolken.
Ik zal de hemel gaan bevolken,
ik roep de varens uit het zand.

Ik schud de apen uit mijn mouw,
de spikkelpanters en de mieren,
het blauw konijn, de krabbeldieren.
Ik strooi topaas, azuur en dauw.

Ik weet nu dat ik alles kan.
Ik ken de dieren aan hun vel,
de vogels aan hun notenspel
en ik geef namen aan de man.

De verf die ik morste,
vliegt plotseling in brand,
het pallet valt vlammend uit mijn hand.
De aarde zwaait open,
ik zie haar lopen
in mijn eigen groene gras.

Wil jij soms wit wezen
dat ik je niet ken
en dat ik niet almachtig ben.
Je wilt me vergeten,
mijn vruchten eten
en me bedriegen met je man.

Hier in je lichaam van albast
zie ik de roze vlammen branden
en wat je wilt valt in je handen,
je hebt mijn wereld aangetast.

Daar sluipt de groen gevlekte kat
en heeft de merel al te grazen,
de leguaan gaat bellen blazen,
kruipt op vijf poten over het pad.

De vleesboom rijst het water uit
en rinkelt met zijn glazen snaren.
Er zit in de kristalpilaren
een uil die schuine liedjes fluit.

Hier sta ik voor zot
in mijn kamerjapon,
ik dacht wel dat ik alles kon.
En ben ik verdwenen
dan komt op zijn tenen
de engel met het grote mes.


Omhoog

De tuin der lusten

Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
Een twee.

De tijden veranderen sneller dan ooit,
vandaag kan al gisteren wezen.
Wat morgen gebeuren gaat, weet niemand ooit,
misschien valt het ergste te vrezen.
De koepel van bloemen, de bol van kristal,
zij kunnen de liefde bewaren.
De lijst om de wereld is breekbaar en smal,
kom hier en vergeet de gevaren.

Draag de bonte druiventros
rijdend op fluwelen dieren,
waait de wind je haren los, aaahh.

Gezichten in bloemen, ze kijken je aan,
kom kruip in een schelp met zijn tweeën.
Er vliegen nog zwaluwen uit de vulkaan
en hoog om de roze moskeeën.
Kom spring in het water en duik in de zee,
verberg je in het brons van de bomen.
Een vogel brengt vruchten en wijn voor ons mee,
zolang we het lot nog ontkomen.

Draag de bonte druiventros
rijdend op fluwelen dieren,
waait de wind je haren los, aaahh.

Er vliegt in de hemel een vogel voorbij,
ga mee op zijn rug naar het zuiden
en wuif met een palmtak de wolken opzij
zodat je de klokken hoort luiden.
Nu plukken we samen nog bloemen in het gras
en leven als goden in vrede.
Maar ginder al strooien skeletten met as
en wonen in brandende steden.

Draag de bonte druiventros
rijdend op fluwelen dieren,
waait de wind je haren los, aaahh.


Omhoog

Megaton

Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
Het blauw van de hemel ziet groen van de rook,
de wind is heet en smaakt naar roest,
ijzervijlsel kleurt de wegen.
Nu stinkt in de slotgracht de modder en ook
de wintertuin is rood en woest,
het dorre zand knarst luid om regen.

Een stormwind opent ieder graf
en scheurt door het verleden,
trekt bladzijden van de bomen af,
er is te veel geleden.

En in andere tijden vergeet ik mezelf.

Met een schoorsteen zo zwart als een stenen kanon
geladen met synthetisch lood
heeft Krupp de hemel lek geschoten
en raakt de geweldige spot van de zon
die smelt en grijs wordt als de dood
en brekend wegzinkt in de goten.

Een super nougat neon licht,
het gas klopt in de buizen.
De zuurstofkraan gaat gillend dicht,
de zee kookt in de sluizen.

En in andere tijden vergeet ik mezelf.

De hoogovens lopen over het land
met ijzermuilen rood en zwart,
de intocht der isolatoren.
Ze steken de steden met zwavel in brand,
de grote gore ketel barst
en niemand meer die het kan horen.

Breek het bos tot cellulose af,
verscheur het in atomen.
De zon glijdt smeltend neer in het graf
om nooit meer om te komen.

En in andere tijden vergeet ik mezelf.
In andere tijden vergeet ik mezelf.


Omhoog

Glazen stilte

Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
De glazen koepel van de lucht is blauw
zodat de blauwe zon verschiet,
het droge harde licht is blauw
en ook de parels van de dauw.

Hoelang zal ik hier moeten blijven,
ik kan niet weten wat ik wil.
En onder mij verstijven
de glazen golven stil.

Er luiden klokken in de blauwe lucht
van blauwe sparren in het glazen ijs.
Kristallen groeien langzaam verder dicht,
een mathematisch vergezicht.

En om het glazen hek te sluiten
komt Fahrenheit daar uit zijn pot
op sleutels van opaalglas fluiten,
van 'Nader tot U, mijn God'.

Geel is de kleur die ik nooit vergeet
hier in de steppe van gegoten glas,
blauw is de vrucht die ik moeizaam eet,
de scherven smaken scherp en wreed.

De droge stilte wordt steeds erger
zodat ik vluchten moet,
want daar achter de glazen bergen
ligt het land van vlees en bloed.


Omhoog

Prikkebeen

Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
met Elly Nieman
Hij staat in de sneeuw aan de poort van de stad
en prikt de dagen van december op zijn hoed.
Hij fluit zijn pluchen lapjeskat
want hij heeft last van muizenissen
die nesten maken in zijn baard.
Maar die laat hem altijd mooi fluiten,
het dier preekt ernstig voor de vissen
gevallen van een haringkar.

Hij lokt de dagen met zijn lied,
de dagen vliegen, hij blijft staan.
Waar komt hij vandaan?
Hij koestert de dagen van rood cellofaan,
van glitter en watten en sterrenpapier.
Geen mens kent zijn naam.

Meester Prikkebeen, Meester Prikkebeen,
de mensen lopen langs hem heen,
hij blijft alleen, Meester Prikkebeen.

Lantaarnopstekers gaan stil door de nacht,
hij speelt zijn draailier voor hun harige gezicht.
Slaap gerust, sluimer zacht.
Een paladijn met zijn soldaten
blijft even luisteren naar hem.
Toch blijft zijn schotel leeg, ze lachen.
Alleen een meisje blijft staan praten,
een mager meisje van plezier.

Waarom speel jij geen ander lied?
Je ogen en je mond zijn koud.
Ik weet geen refrein.
Ik draag op mijn borsten een sleutel van goud,
het licht in mijn oog is een ster die verschiet.
Zo kan ik niet zijn.

Meester Prikkebeen, Meester Prikkebeen,
de mensen lopen langs hem heen,
hij blijft alleen, Meester Prikkebeen.

Ze danst in de sneeuw en ze speelt tamboerijn
terwijl de lapjeskat heel stil de passie preekt.
Het geurt naar brood en warme wijn
en in de sneeuwnacht bij de ballen
verwachten ze het nieuwe jaar.
De laatste dag komt aangevlogen,
de laatste slagen zijn gevallen.
Een vuurpijl spuit de hemel in.

En morgen verdwijnen ze over het land.
Morgen verdwijnen ze over het land.
Het nieuwe jaar is wijd en koel,
de bloemenwei is leeg en groen.
Nooit zien ze hem weer.
Wie weet wat de dagen dit jaar zullen doen.
Zij speelt met de kat en hij zwaait met zijn hand.
Vaarwel en tot ziens. Vaarwel en tot ziens.
Misschien tot ziens. Misschien tot ziens.

Meester Prikkebeen, Meester Prikkebeen,
de mensen lopen langs hem heen,
hij blijft alleen, Meester Prikkebeen.


Omhoog
Terug