Lage Landen

copyrights: Copyrightcontrol, behalve
Zelden kunnen praten: Hans Kusters Music (tekst),
Spelende meisjes: Prometheus (tekst).




Hoogtevrees in Babylon

Boudewijn de Groot
ze zeiden: bouw een toren
tot aan de hemelpoort
laat niemand ervan horen
en spreek daarbij geen woord
de noten waren mijn stenen
de melodie was mijn cement
je bouwt tenslotte met datgene
waarmee je gezegend bent

priesters die me zagen
zegenden mijn werk
ik had niets te klagen
ze baden voor me in hun kerk
ik schreef in kalk: weet iemand
tot hoever ik moet gaan
ze zeiden: dat weet niemand
't is ergens bovenaan

ik zweeg in alle talen
en bouwde immer voort
zou ik het kunnen halen
tot aan de hemelpoort?

Paul Simon was degene
die vroeg waar ik mee bezig was
hij gaf me een paar stenen
en ging liggen in het gras
hij zei: wordt dit de hoogste toren
door mensenhand gemaakt
dan weet je van tevoren
dat je wordt afgekraakt

hooggegrepen zinnen
theatrale melodie
het lijkt heel wat daarbinnen
maar het blijkt een parodie
achttien trage kraaien
vlogen cirkels boven ons hoofd
je moet de leugen niet verdraaien
of je wordt niet meer geloofd

ik zweeg in alle talen
en bouwde immer voort
zou ik het kunnen halen
tot aan de hemelpoort?

mijn moeder schuifelde nader:
ik heb ervan gehoord
je wilt naar God de Vader
achter de hemelpoort
ik hoop dat het niet waar is
zoiets is te profaan
maar laat me weten als het klaar is
want alleen laat ik je niet gaan

ik metselde mijn muren
duizend stenen in het rond
het kon niet lang meer duren
tot ik in de wolken stond
mijn moeder kon ik niet meer horen
Paul Simon schudde 't hoofd
ik dacht: je moet je niet laten storen
door wie niet in je gelooft

ik zweeg in alle talen
en bouwde immer voort
zou ik het kunnen halen
tot aan de hemelpoort?

de nacht begon te vallen
met sterren om me heen
de toren werd al smaller
want ik had te weinig steen
ik voelde dat ik niet verder kon
op dit godverlaten uur
beneden me lag Babylon
als glanzend zacht glazuur

ik besloot mijn werk te staken
het werd een hopeloos karwei
het had met godsvrucht iets te maken
maar er kwam nog wat anders bij
de toren hoefde niet vanaf de grond
tot de hemelpoort te reiken
maar ik wilde wel wanneer ik boven stond
nog naar beneden durven kijken

ik schreeuwde: ik ga 't niet halen
maar ik werd niet gehoord
men zweeg in alle talen
beneden in het Land van Baäl
en achter de hemelpoort

Omhoog

Achter de hemelpoort

Boudewijn de Groot
het was een reis van zeven dagen en de nachten waren lang
maar ik had meestal goed gezelschap en ik was zelden bang
aan de andere kant van de heuvels was het gras niet altijd groen
ik zou liegen als ik zei dat ik het over wilde doen

't was bij het vallen van de avond toen de zon aan de einder stond
dat ik aan het einde van de velden mijn reisbestemming vond
in duizend boeken en verhalen had ik gelezen en gehoord
van de vrede in het paradijs achter de hemelpoort

de poort was klein en sober, een simpele houten deur
in een muur van ruwe steen en van een onbestemde kleur
geen stralenkrans, geen hemels licht, geen fier wapperende vlag
alleen bordje waarop stond: wij zijn geopend op de Laatste Dag

ik klopte aarzelend aan want dit was zo'n moment
waarop de grote leegte gaapt als je hoort dat je niet welkom bent
aan het einde van een zware reis en vermoeid tot op het bot
maar ik zou antwoord krijgen op de vraag: wie of wat is God

de poort ging open en een man met baard keek me vriendelijk aan
het is vandaag je laatste dag, zei hij, je mag naar binnen gaan
mijn naam is Petrus, je hebt wel eens van me gehoord misschien
natuurlijk, zei ik, maar wat ik vragen wou; mag ik God heel even zien?

Petrus zweeg een ogenblik en keek me nietbegrijpend aan
wie zeg je, vroeg hij met gefronste blik, ik heb je niet goed verstaan
ik zei het opnieuw en Petrus reageerde wat verstoord
God, herhaalde hij, die naam heb ik nog nooit gehoord
er is niemand die zo heet hier achter de hemelpoort

en Jezus, riep ik vertwijfeld en met dichtgeknepen keel
Jezus ken ik wel, zei Petrus, maar zo heten er zoveel
en Allah dan, probeerde ik, of Jaweh, klinkt dat misschien bekend
nee, het spijt me, zei Petrus, maar denk nu niet dat je niet welkom bent

ik liet de poort voor wat hij was en trok weer de velden in
het paradijs zonder God had voor mij totaal geen zin
na vele uren wandelen bij het licht van zon en maan
zag ik tussen dahlia's en asters een schamel hutje staan

een kluizenaar, zo leek het wel, een zonderling of een herder
en het einde van mijn reis, want achter de hut ging het niet verder
wie leeft er nu op de grens van het alles en het niets
een uitgestotene misschien, de duivel of zoiets

ik naderde de hut en keek nieuwsgierig door de ruit
aan een tafel zat een echtpaar, ze dronken thee en aten fruit
ze wenkten me naar binnen en toen ik bij hen zat
ontdekte ik de hemel in de nerven van het tafelblad

daar zag ik het stof der eeuwen tussen de kruimels van het ontbijt
en aan de muur tikte de wijzerloze klok der eeuwigheid
het echtpaar lachte me toe en zei met zachte stem:
welkom in onze woning, aangenaam, wij zijn hem

u zocht ons en u vond ons, als dat de zin is van uw bestaan
dan valt er dus niets te zeggen en kunt u in vrede gaan
ik vroeg: waarom zwijgt u zo angstvallig over uw aanwezigheid
ze antwoordden: het weten maakt een einde aan de oneindigheid

ach, u weet wel, het simpele verhaal van de wortel en het paard
ons vinden is de moeite van het zoeken nimmer waard
dus ga terug naar het paradijs want dat is waar u hoort
u zult vergeten wat u hier zag, opdat de rust niet wordt verstoord
maar in gedachte zijn we bij u daar achter de hemelpoort

Omhoog

De treinreis

Boudewijn de Groot / Freek de Jonge
het fluitje klinkt mijn trein zet zich in beweging
als een vreemd figuur het perron komt opgerend
ik maak een hulpeloos gebaar ik kan niet helpen
hij kijkt me aan met een blik of hij mij kent
hij weet nog net in de laatste wagon te springen
ik pijnig mijn hersens: wie kan dat nou toch zijn
opeens komt alles wat in me beweegt tot stilstand
mijn god ik schrik me dood: 't is Magere Hein

ik wil de trein uit maar we stuiven door de weiden
ik zal moeten springen maar ik wil nog niet dood
maar hij komt me halen dat weet ik vrijwel zeker
mijn ogen lezen: hier trekken in geval van nood
ik voel Magere Hein door het gangpad naderen
hij verkneukelt zich al op zijn voorbedachte vangst
dan komt de trein krijsend op de rails tot stilstand
ik krijg een schok: de naam van het station luidt Angst

niet in staat tot denken besluit ik af te wachten
tot de stationschef de trein het sein van vertrekken geeft
ik voel er niks voor om in Angst verder te leven
te meer daar de klok op het perron geen wijzers heeft
ik heb heel mijn leven gekankerd op het leven
zonder de zin te weten voelde mij tot niets verplicht
maar nu in de duisternis denk ik daar anders over
de trein rijdt door een tunnel wordt het ooit weer licht

dan hoor ik in de verte iemand om mijn kaartje vragen
ik schrik wakker het is de conducteur van deze trein
ik lees de naam die op zijn uniform gespeld zit
zijn achternaam luidt Mager en zijn voornaam Hein
hij tikt aan zijn pet en laat mij in verwarring achter
ik kijk naar buiten: veel gras met hier en daar een koe
ik ben vergeten een belangrijke vraag te stellen:
conducteur waar gaat deze trein eigenlijk naar toe?

Omhoog

Het jagen voorbij

Boudewijn de Groot / Lennaert Nijgh-Boudewijn de Groot
ik jaag niet meer op jou
ik jaag niet meer op jou
er woedt niets meer in mij
aan het einde van de zomer
het jagen voorbij.

toen ik ophield jou te volgen
en jouw sporen niet meer zocht
bij dag en bij nacht,
toen ik ophield jou te jagen
jou te willen hebben
zoals ik me had gedacht
zoals ik altijd heb gejaagd,
nooit gewogen, wel gewaagd,
toen pas hield jij op voor mij te vluchten
jij alleen, ik eenzaam -
bij het vallen van de nacht -
aan het einde van de jacht.

ik jaag niet meer op jou
ik jaag niet meer op jou
er woedt niets meer in mij
aan het einde van de zomer
het jagen voorbij.

nu ben jij wie je werkelijk bent
je geeft me meer dan ik kon dromen,
je geeft aan mij
alleen wanneer jij vindt
dat het zover is gekomen
en uitrust aan de oever van het meer

ik jaag niet meer op jou
ik jaag niet meer op jou
er woedt niets meer in mij
aan het einde van de zomer
jij alleen, ik eenzaam
bij het vallen van de nacht
aan het einde van de jacht.

Omhoog

Altijd samen

Boudewijn de Groot
haar gezicht kan alles zeggen
als ze pijn heeft smelt mijn hart
in haar ogen breekt de zon door
als ze vrolijk is

ze weet mijn boosheid te weerleggen
met de onschuld van een kind
of te weerstaan met een gratie
die onweerstaanbaar is

wij zijn altijd samen
wij zijn altijd één
wij zijn altijd samen

zij is de laatste die ik liefheb
en de enige voor altijd
als zij weggaat blijf ik eeuwig
in eenzaamheid

als ik soms weg ben op lange reizen
mis ik haar warmte om me heen
zonder haar is er de leegte
van alleen

wij zijn altijd samen
wij zijn altijd één
wij zijn altijd samen

Omhoog

Grijze dame

Boudewijn de Groot
op een stille zondagmorgen
staat ze plotseling voor mijn deur
en ze fluistert: mag ik binnen?
en ik ruik opeens de geur.
alles gaat weer terug naar vroeger,
naar de dagelijkse sleur
van treiteren en smijten
met de deuren.

ik weet niet wat ik doen moet,
want het is nog veel te vroeg.
de dagen worden langer
en er is nog tijd genoeg.
ach, ze heeft nog zoveel
eindeloze uren voor de boeg.
wat onafwendbaar is,
zal vroeg of laat gebeuren.

zo staat ze daar en kijkt me aan,
verdriet spreekt uit haar grijze ogen.
ze lacht en schrikt - weet niet waarom;
waarom zou dat niet mogen?
ze heeft toch niets misdaan?

het is al dertig jaar geleden
dat ze 'm niet meer wilde zien.
maar zijn haat is er nog altijd,
en de eenzaamheid misschien.
in haar woorden schuilt de vraag:
zeg me waar ik het aan verdien.
ze heeft het eigenlijk
nooit willen geloven.

de waanzin die het leven
van hen tweeën heeft gesloopt,
de wrok waarmee de eindjes
aan elkaar worden geknoopt:
ze kan haast niet meer zonder,
ook al heeft ze 't wel gehoopt:
de verlossing komt,
zoals altijd, van boven.

zo zit ze daar en kijkt me aan,
verdriet spreekt uit haar bange ogen.
ze lacht en schrikt - weet niet waarom;
waarom zou dat niet mogen?
ze heeft toch niets misdaan?

dan opeens beven haar handen
en haar ogen zijn in nood.
ik wacht met ingehouden adem;
ze kijkt gelaten naar haar schoot
en ik weet wat het betekent
als ze zegt: nu is-ie dood…

zo staat ze daar en kijkt me aan,
verdriet spreekt uit haar zachte ogen.
ze lacht en knikt en draait zich om
al heeft ze 't overwogen
ze heeft het niet gedaan

Omhoog

Zelden kunnen praten

Boudewijn de Groot / Jack Poels-Boudewijn de Groot
copyrights: Hans Kusters Music (tekst)
zo heb ik zelden kunnen praten
nauwelijks iets gezegd
woorden weggelaten
of anders uitgelegd
heel anders uitgelegd

zo heb ik alles maar gemeden
wat pijn deed uit die tijd
nu pas beseft hoe je hebt geleden
en hoe langzaam alles slijt
dat het eigenlijk nooit slijt

de wegen waren nog warm van geluk
droegen onze sporen
toen wij elkaar verloren
alles gedaan, te weinig doorstaan

we vreeën en we dronken
we dansten nachtenlang
tot de muziek was uitgeklonken
we werden samen bang
voor het eerst werden we bang

het land waar we naar zochten
bestond opeens niet meer
het land waar we voor vochten:
we verloren telkens weer
elke dag iets meer

de wegen waren nog warm van geluk
droegen onze sporen
toen wij elkaar verloren
alles gedaan, te weinig doorstaan

en nu na al die jaren
nu ik terugdenk aan die tijd
beschermd door grijze haren
voel ik eigenlijk geen spijt
alleen genegenheid

de wegen waren nog warm van geluk
droegen onze sporen
toen wij elkaar verloren
alles gedaan, te weinig doorstaan

Omhoog

Spelende meisjes

Boudewijn de Groot / Willem Wilmink
copyrights: Prometheus (tekst)
vol sombere doemgedachten
kwam ik in een straat
waar meisjes samen speelden
we raakten aan de praat

Turkse en Surinaamse
en sommigen autochtoon
ze hadden er nauwelijks weet van
ze speelden daar gewoon

mijn sombere visioenen
van een wereld die verging
vervaagden bij die kinderen
tot een herinnering

want die meisjes met lieve ogen
en met hun prachtig haar
ze zien de dingen anders
ze spelen alleen maar met elkaar

mijn sombere visioenen
van een wereld die verging
vervaagden bij die kinderen
tot een herinnering

want die meisjes met lieve ogen
en met hun prachtig haar
zullen de kinderen baren
voor de komende duizend jaar

Omhoog

Daar wil ik zijn

Boudewijn de Groot / Freek de Jonge
ik wil zijn waar mensen lachen
waar het van pret wordt uitgegierd
waar geen oog is voor ellende
het schaamteloze hoogtij viert
daar wil ik lachen en aan het lachen maken
van 's morgens vroeg tot 's avonds laat
daar wil ik publiek en clown zijn
tot het lachen mij vergaat

dan wil ik gaan waar mensen huilen
om de toevalstreffers van het lot
waar het lijden zinloos is geworden
omdat men niet meer gelooft in God
daar wil ik heulen met de goeden
tegen de willekeur van het kwaad
daar wil ik treuren wil ik troosten
totdat ik geen traan meer laat

dan wil ik zijn waar mensen vechten
ik wil voorop gaan in de strijd
tegen de bierkaai en de windmolens
en tegen de verloren tijd
met het zwaard als ze dat vragen
met de vuist of met de pen
zal ik me in de oorlog mengen
tot ik moegestreden ben

dan zal ik gaan waar mensen zingen
over vreugde en verdriet
over twee minnaars die elkander kregen
in een langzaam liefdeslied

en wat er ook aan stijl mag klinken
blues, country, rock and roll of rap
ik zal me bij de zangers voegen
totdat ik geen stem meer heb

Omhoog

Beter één schelp...

Boudewijn de Groot
zoek ik de rust,
voel ik het land
zie ik de zee,
voel ik het zand
ben ik alleen,
voel ik jouw hand
beter één schelp…

zoek ik de dag,
vind ik de nacht
voel ik de zon,
niemand die lacht
wil ik naar jou,
mis ik de kracht
beter één schelp…

wil ik terug
weet ik niet hoe
wil ik vooruit
ben ik te moe
maar kijk ik naar jou
dan lach jij me toe

beter één schelp…

zoek ik de rust,
voel ik het land
zie ik de zee,
voel ik het zand
ben ik alleen,
voel ik jouw hand
beter één schelp
in de hand
dan niets…

Omhoog

Lage Landen

Boudewijn de Groot
liggend op mijn rug
in het gras van Maas en Waal
kijkend naar de wolken
die langzaam overdrijven
één heeft het gezicht
van het allereerste meisje
lieve Inge Blaauw
ik wil altijd bij je blijven

liggend op mijn rug
in het gras der Lage Landen
kijkend naar de wolken
in hun trage glijvlucht
als de gebolde zeilen
van Bontekoe en De Ruyter
schepen vol met specerijen,
zilver en eerzucht

Lage Landen
Lage Landen
melk en honing, overvloed
en ineengeslagen handen
grootgebracht met Neerlands bloed

liggend op mijn rug
in het gras van Maas en Waal
zie ik de wolken schuimen
als de golven van de zee
de duinen en de dijken
die een weerloos volk beschermen
zijn veiliger dan 't gebed
van pastoor en dominee

liggend op mijn rug
in het gras der Lage Landen
kijkend naar de wolken
als trage wieken van een molen
ik zie de zakken meel en graan
in metershoge stapels
waarachter eens in oorlogstijd
de mensen zich verscholen

Lage Landen
Lage Landen
melk en honing, overvloed
en ineengeslagen handen
grootgebracht met Neerlands bloed

liggend op mijn rug
in het gras van Maas en Waal
hagelwitte wolken
aan een maandagmorgenwaslijn
ze zien er veelbelovend uit
en drijven vredig over
wat zouden dan opeens
die regendruppels in het gras zijn

liggend op mijn rug
in het gras der Lage Landen
zie ik een dikke grijze deken
van Delfzijl tot aan Veere
ik zie nauwelijks verschil
de gewenning is begonnen
er drijven regenwolken mee
als wolven in schaapskleren

Lage Landen
Lage Landen
melk en honing, overvloed
en ineengeslagen handen
grootgebracht met Neerlands bloed

liggend op mijn rug
in het gras der Lage Landen
zie ik donkergrijze wolken
en grilliger van vorm
één dreigt vol moordzucht
een andere ontbloot zijn tanden
ze hangen roerloos boven me
in de stilte voor de storm

Lage Landen
Lage Landen
melk en honing, overvloed
uit ineengeslagen handen
vloeit steeds vaker Neerlands bloed

Omhoog

Hogeduin

Boudewijn de Groot / Lennaert Nijgh-Boudewijn de Groot
daar ligt achter de duinen
de stad waar ik begon
als groene bloementuinen
ligt Kennemerland in de zon

de Bloemendaalse lanen
de sloppen van de stad
waar ik een toekomst droomde
die ik 's morgens weer vergat

ik dwaalde in vele steden
in donkere stegen rond
op zoek naar wie ik liefhad
en die ik nimmer vond

waar ik ook ging ter jachte
op buit en nieuwe lust
hier blijft zij altijd wachten
hier vind ik altijd rust

de wind is opgestoken
er komt een storm van zee
en weer blijft mij niets over
dan rusteloos en mee

zo ben ik ver van alles
vervreemd van wie ik had
en zal toch nooit vergeten
de duinen en de stad

Omhoog

Sonnet IV
"Sal nemmermeer gebeuren"

Boudewijn de Groot / Lennaert Nijgh
zal nooit jouw mond de woorden spreken,
waarop ik hopen kon
toen eens voor mij de dag begon
zal nooit het wolkendek meer breken.

jouw blikken waren mij het teken
ten afscheid van de zon
en alles wat ik zeggen kon
verstomde toen je mij hebt aangekeken

het lied is uit, de zanger zwijgt
het ruisen van de wind ten gunst
die lust in 't spelen met de bladeren krijgt

ik wandel neuriënd door het duin,
mijn land: 't is goud en grijs.
er zong vandaag één vlinder in de tuin.

Heemstede, 24 november 1963


Omhoog
Terug