Eeuwige jeugd
Boudewijn de Groot / Freek de Jonge
Ooit liep mijn vader in de lente
met mij naar het kleine meer
hij liet me in het water kijken
ik zag mezelf als oude heer
de zomer vloog voorbij
mijn ogen traanden van de pijn
want een kind kan nog niet weten
wat waterrimpelingen zijn
Toen de herfst begon te razen
liep ik alleen naar het kleine meer
bekeek mezelf in het wilde water
en zag mijn jongenstrekken weer
wie weet dat zo'n rimpeling
het gevolg is van de wind
die kan in de spiegel kijken
en dan zichzelf weer zien als kind
Eeuwige jeugd is zonder spijt
geen flauw benul van plaats of tijd
er is alleen maar heden
geen toekomst of verleden
zolang me heugt
eeuwige jeugd
Nu is het wachten op de winter
niet alleen mijn haar wordt grijs
ik zal naar het kleine meer gaan
om voet te zetten op het ijs
het water zal me dragen
tot het winter weer verveelt
dan zal ik zinken in de lente
verdrinken in mijn spiegelbeeld
Het eiland in de verte
Boudewijn de Groot / Lennaert Nijgh
Het eiland in de verte
waar ik zo menig keer
ten anker ben gekomen
beschut voor de woedende zee
Ik zie de hoge duinen
het vuur daarboven uit
ik weet daar is de haven
de luwte van de ree
Ik weet ik kan niet anders
de reis gaat eens voorbij
maar alles wordt zo donker
wat helder was voor mij
Toch lijkt het uren later
of ik de stormwind door
nog steeds verwaaide stemmen
van vroeger eiland hoor
Het eiland in de verte
waar ik beschut tegen de wind -
kom hier kom in mijn armen -
een veilige haven vind
Maar nee ik kan niet anders
ik heb de stem gehoord
o nee ik kan niet anders
de steven naar de noord
Naar waar de storm de gronden
in witte waanzin slaat
ik kan niet anders - verder -
het gaat zoals het gaat
Het eiland in de verte
waar ik zo menig keer
ten anker ben gekomen
ik kom er nimmermeer