Hoestekst

Het beste van Boudewijn

auteur: Lennaert Nijgh


Op deze twee langspeelplaten is een geschiedenis vastgelegd van twaalf jaar. Twaalf jaar lichte muziek van eigen bodem, twaalf jaar Boudewijn de Groot.
Plaat 1, eerste kant: de eerste liedjes die we maakten nadat Ed Lautenslager, toenmalig nieuwslezer bij de eveneens toenmalige NTS, ons de tip had gegeven: maak eens een bandje, dan ga ik naar Phonogram. Dat was op de gedenkwaardige avond van 8 februari 1964, toen ik mijn eerste speelfilmpje 'Feestje Bouwen' op 8 mm maar mét geluid, draaide bij een Haarlemse doktersfamilie. Een gedenkwaardige avond, want behalve dat 'Boudy' de Groot werd ontdekt, ontdekte de Nederlandse pers de met veel onzekerheden omgeven verloving van Prinses Beatrix en belegerde de televisie Soestdijk. Wij werkten samen vanaf de schoolbanken, waar ik op dat moment nog aan gekluisterd was; Boudewijn zat op de Nederlandse Film Academie en illustreerde met krabbelige tekeningetjes het eerste nummer van 'Skoop', het gestencilde blaadje waarin de Nederlandse nouvelle vague, aangevoerd door mensen als Pim de la Parra, Wim Verstappen, Renee Daalder, Jan de Bont, Ab van Ieperen en Rem Koolhaas ons minieme filmestablishment aanviel.
Onze bakermat was het Haarlemse Coornhertlyceum, onze vrienden en klasgenoten waren mensen als Ischa Meyer, Carel Alphenaar, Rudolf Lucieer en de schoolrevue, waarin we met korte broekjes en bibberende beentjes ons debuut hadden gemaakt in 1957, werd quatremains begeleid door zulke schijnbare tegenstellingen als Han Reiziger (nu VPRO muziek) en Jan Langereis (nu hoofdredactie Telegraaf).

Studenten, daar keken we hoog tegen op. Ons idool was Jaap Fischer, naast Jacques Brel en zulke heiligen als Coltrane. Al luisterden we in het geniep wel eens naar Guitar Man en Birddog, op radio Luxemburg. Maar dat was muziek voor vetkuiven, er liep nog een diepe sociale afgrond door de lichte muziek, al zouden vier langharige jongens uit Liverpool daar voor de komende generatie een brug over slaan.

Studentikoos waren ook de liedjes die we maakten en die door Boudewijn in keurig ('keurgjig') Kennemerduinennederlands werden gezongen, met eigen gitaarbegeleiding: 'Elégie prénatale' (de titel is geloof ik ontleend aan een Haarlemse winkel voor positiekleding) en het volgens middelbare scholieren ook nu nog actuele 'Strand'.
Succes bleef uit, behalve in kleine kring. We beschouwden het maken van liedjes ook nog niet als serieus. Een paar mensen uit het vak zagen er wel iets in: Wim Ibo liet Boudewijn een paar keer meedoen aan zijn televisieprogramma 'Cabaretkroniek' en Cobie Schreijer gaf Boudewijn zijn eerste optreden in de Haarlemse Waagtaveerne. Daar ontstond het contact met folk-muziek en de sporen ervan zijn in het repertoire van Boudewijn hier en daar terug te vinden, zoals 'Noordzee', een vertaling van 'The Golden Vanity' (voor de freaks: 'Child ballad no. 199').

Inmiddels was ik ook leerling geworden op de Filmacademie. Alle teleurstellingen, hoop en romantiek van die broeierige tijden zouden later in de lp 'Voor de Overlevenden' ruimschoots aan de oppervlakte komen. Zover was het toen nog niet. De film eiste onze aandacht nog volkomen op. Producer Tony Vos liet mij Aznavours smartlap 'Une enfant' vertalen - 'Een meisje van zestien'. 'Dit doet ik nooit meer!' schreef Boudewijn op de hoes van het presentexemplaar dat hij mij kwam brengen. Tot onze verbijstering werd het een hit. Een hit die Boudewijn over de onverbiddelijke lijn tussen massamuziek en 'kunst' zou brengen, zoals zijn Engelse collega Donovan door de commercie uit een folkclub in de Londense wijk St.Albans werd gesleurd. Die 'omverbiddelijke' grens tussen twee soorten publiek en twee soorten publiek wankelde overigens al over de gehele wereld en een van huis weggelopen domineeszoon [klopt niet, vader Zimmerman had een winkel in elektriciteitsmaterialen/w%m] uit Amerika nam de naam van de rebelse dichter Dylan Thomas aan en werd de stem van een nieuwe generatie, die zich in stormachtig tempo emancipeerde - 'Vertrouw niemand boven de dertig.

We waren een deel van deze beweging. Zonder opzet - het was alsof dat wat onder de oppervlakte van onze generatie leefde, in ons gestalte kreeg. 'Woningnood' is op deze plaat de vertegenwoordiger van het soort strijdbare, soms een tikje op Dylan geïnspireerde liederen, die al gauw protest (in Vlaanderen contest, het woord protest schijnt daar een meer kerkelijke klank te hebben) -songs of -liedjes werden genoemd. Het zou jaren duren voor Boudewijn van het stempel 'protestzanger' af was.

In 1966 kwam 'Voor de Overlevenden' tot stand, waar nummers als 'Het Land van Maas en Waal', 'Testament', 'Naast jou', 'Verdronken vlinder' en andere deel van uit maakten. Boudewijn was inmiddels 'beroeps' geworden - de opleiding aan de Nederlandse Filmacademie had blijkbaar geen andere gevolgen gehad dan de positie van magazijnbediende bij een groot warenhuis op het Damrak. Toen na 'Meisje van zestien' de kans er was, verliet Boudewijn deze post en stortte zich in het vak. Mijn filmcarrière eindigde in 1967 op de rand van een faillissement en twee jaar lang reisde ik als manager met hem mee - meer een kans die hij me gaf om uit mijn schulden te komen dan een met overtuiging gekozen loopbaan.

'Sergeant Pepper's Lonely Hearts Club Band' tekende de zomer van 1967 en in zekere zin het afscheid van onze jeugd. 'Picknick/Tuin der Lusten' was een lp die ondanks de zeer hoge perfectie van opname en arrangement toch wel heel zware invloeden van het voorbeeld vertoonde. Niettemin was het de eerste keer in de geschiedenis van de Nederlandse lichte muziek, dat de ernstige en lichte muze elkaar de hand reikten: voor het nummer 'Eva' (niet op deze lp's, maar wel op 'Vijf Jaar Hits') trad de houtblazerssectie van het Concertgebouworkest met Han de Vries op hobo aan. Ik zie Han nog, languit liggend op de vloer van de Phonogram poptempel aan de Hilversumse Honingstraat, 'even' een arrangement transponeren, een klus waar een arrangeur zeker een paar uur voor nodig zou hebben gehad.

Inmiddels was het vaste team gevormd, verantwoordelijk voor het totale Boudewijn-repertoire: producer Tony Vos, opname- technicus Albert Kos, arrangeur Bert Paige, p.r. man Rolf ten Cate (wie herinnert zich nog de glorieuze Gouden Plaat op Loevesteijn, waar Maas en Waal en Boudewijn en Burgemeester Van Rappard en Ramses Shaffy tezamen kwamen, trop étonnés de se trouver ensemble om alles zonder kleerscheuren te overleven).
In 1972 kwamen we nog een keer bij elkaar, na wederzijdse privé-moeilijkheden, om een lp te schrijven die de donkerste en minst begrepene is: 'Hoe sterk is de eenzame fietser?' Bijna een retorische vraag; geen van beiden hadden we het gevoel op eigen benen ver te zijn vooruit gekomen.
'Terug van weggeweest', 'Onderweg', 'Tante Julia' (eigenlijk een Engels nummer van Boudewijn, 'Aunt Emily') 'Kindermeidslied', een door Ruud Engelander vertaald gedicht van de 18e eeuwse Engelse dichter Blake, zijn van deze lp afkomstig. Ook hier een primeur in de samenwerking tussen klassiek en populair: mijn oude schoolvriendin Vera Beths (op wie we, geloof ik, om de beurt heimelijk verliefd waren) speelt een schitterende vioolsolo in het nummer 'De Reiziger'. Een echte Stradivarius blijkt in de klank net zo imposant als Eelco Gellings genererende Gibson in 'Als De Rook Om Je Hoofd Is Verdwenen'. van een paar jaar eerder.

Wie hij was en waar hij woonde, vroeg Boudewijn zich inmiddels af. Tijdens een verblijf in Californié schreef hij in samenwerking met cineast René Daalder (Body and Soul), zijn oude 'goeroe' van de Filmacademie, de autobiografische lp 'Waar ik woon en wie ik ben'.

Twaalf jaar na het filmavondje in Haarlem is Boudewijn de Groot de meest met mythen en legenden omweven Nederlandse popster. De samenwerking tussen ons heeft altijd aanleiding gegeven tot verhalen à la Burton en Taylor. Boudewijn zelf werd door de pers zelfs een keer in een 'commune' gestopt, toen hij met een paar muzikanten repeteerde in zijn toenmalige boerderij in Drenthe. Of we ooit samen nog een plaat zullen schrijven, is aan ons. Aan de anderen de muziek en de taak 'zich te zetten tot het schrijven van sagen en legenden voor de debiele dorpen in het achterland', zoals Lucien Duzee het treffend formuleerde op Boudewijns onbegrepen soloplaat 'Nacht en Ontij', lang geleden in 1969.


Omhoog
Terug