Andere toer

copyrights: Intersong Basart,



Carré

Publiek 25 maart 2002
Klap, klap, klapperklap, klapperdeklap,
klappe, klappe, klap,
klapperdeklapklapklap, klapklap,
etc.....


Omhoog

Als je niet meer verder kunt

Boudewijn de Groot / Lennaert Nijgh
Zo zal ik je weg zien gaan
met grote stappen en je koffer in je hand.
En op de hoek zul je nog even blijven staan
alsof je aarzelt en je afvraagt: welke kant?
Ik zal proberen om me netjes te gedragen
en niet te zeuren over eenzaamheid en pijn.
Je moet maar zien, ik zal je niets meer vragen.
Maar als je niet meer verder kunt, dan zal ik bij je zijn.

Straks ga jij je eigen gang
en voor je het weet ben je ver van hier vandaan.
Als je je eenzaam voelt, dan duurt de dag zo lang
en soms heb je wel eens zin om terug te gaan.
Dan wordt het je te veel om te verwerken,
de stad die lijkt zo groot en jij zo klein.
Ik maak me zorgen, maar je zult er niets van merken.
En als als je niet meer verder kunt, dan zal ik bij je zijn.

Ik weet hoe goed ik alles wist
en de bende ik er zelf van heb gemaakt.
Maar ik hoop slechts dat jij je ook vergist
en dat je in dezelfde nesten raakt.
Maar ik moet niet altijd beter willen weten,
jij leeft zelf en dat is jouw terrein.
Als je gelukkig bent dan mag je me vergeten
maar als je niet meer verder kunt, dan zal ik bij je zijn.


Omhoog

Nergens heen

Boudewijn de Groot / Lennaert Nijgh
Alle lanen in de buurt van toen gingen netjes ergens heen.
Rijen voor de oorlog-huizen, strakke donkerrode steen.
Naar de school op de hoek, naar de brug en nog vlug het plantsoen langs,
naar de winkels, alle lanen in de buurt van toen, allemaal behalve één,
Onze laan was eindeloos, onze laan ging nergens heen.

En 's zomers was er voetbal en nog licht tot 's avonds laat.
Geur van nevel uit het weiland, gras en roestig prikkeldraad.
En 's zomers dan haalde een man op een fiets drie kwartjes voor de ijsbaan,
En 's winters blies de polderwind zo ijzig en gemeen,
Zodat ik zeker wist: onze laan ging nergens heen.

Aan het einde hield de wereld op,
geen huizen meer maar wolken,
Tot waar de verre hemel in de horizon verdween,
Onze laan was eindeloos, onze laan ging nergens heen.

En zo'n veertig jaren later,
is het toch nog goed gekomen,
Onze laan gaat verder
en de buurt is afgebouwd.

Zou iemand in de buurt van toen nog weten hoe het begon?
Met het weiland en de schapen en de verre horizon?
Onze laan is een straat met een brug die gaat naar nieuwe wijken, nieuwe winkels,
Net als alle andere lanen doen en misschien denk ik alleen
Onze laan was eindeloos, deze straat gaat nergens heen.

Aan het einde hield de wereld op,
geen huizen meer maar wolken,
Tot waar de verre hemel in de horizon verdween,
Onze laan was eindeloos, onze laan ging nergens heen.

Aan het einde hield de wereld op,
geen huizen meer maar wolken,
Tot waar de verre hemel in de horizon verdween,
Onze laan was eindeloos, onze laan ging nergens heen.
Onze laan was eindeloos, deze straat gaat nergens heen.


Omhoog

Eeuwige jeugd

Boudewijn de Groot / Freek de Jonge
Ooit liep mijn vader in de lente
met mij naar het kleine meer
hij liet me in het water kijken
ik zag mezelf als oude heer
de zomer vloog voorbij
mijn ogen traanden van de pijn
want een kind kan nog niet weten
wat waterrimpelingen zijn

Toen de herfst begon te razen
liep ik alleen naar het kleine meer
bekeek mezelf in het wilde water
en zag mijn jongenstrekken weer
wie weet dat zo'n rimpeling
het gevolg is van de wind
die kan in de spiegel kijken
en dan zichzelf weer zien als kind

Eeuwige jeugd is zonder spijt
geen flauw benul van plaats of tijd
er is alleen maar heden
geen toekomst of verleden
zolang me heugt
eeuwige jeugd

Nu is het wachten op de winter
niet alleen mijn haar wordt grijs
ik zal naar het kleine meer gaan
om voet te zetten op het ijs
het water zal me dragen
tot het winter weer verveelt
dan zal ik zinken in de lente
verdrinken in mijn spiegelbeeld


Omhoog

Telkens weer

Boudewijn de Groot / Ernst Jansz
Nu lig je naast mij, je slaapt,
ik hoor je ademhalen.
En in het vroege morgenlicht
zie ik voor het eerst je kamer.

Je bent zo warm, je bent zo zacht,
je arm ligt op mijn schouder.
Je bent zo lief geweest vannacht.
Ik heb van je gehouden.

En ik wou dat ik je zeggen kon:
ik blijf voor altijd bij je.
Dat ik me van die dwaze drang
naar vrijheid kon bevrijden.
Maar het gaat niet.

Ik weet dat ik nog jaren
naar je kamer zal verlangen.
En naar de platen die je draaide,
tranen op je wangen.

Zoals je naar mij luisterde,
en fluisterde ik snap je.
Zoals we samen lagen,
samen lachten om een grapje.

Oh ik wou dat ik nog een keer
een zo'n nacht met je kon delen.
Je armen om heen,
je zachte handen die me strelen.

Telkens weer denk ik
aan je ogen bij het afscheid.
Telkens weer wil ik bij je zijn.
Telkens weer denk ik:
ik ga weg en nu voor altijd.
En ik weet: het doet je pijn.

Je ligt naast me en je slaapt,
ik hoor je ademhalen.
En in het vroege morgenlicht
zie ik weer je kamer.

Je bent zo warm, je bent zo zacht,
je arm ligt op mijn schouder.
Je bent zo lief geweest vannacht.
Ik heb van je gehouden.

En ik wou dat ik nog een keer
een zo'n nacht met je kon delen.
Je armen om heen,
je zachte handen die me strelen.


Omhoog

De vondeling van Ameland

Boudewijn de Groot / Freek de Jonge
Op 't strand van Ameland was hij als zuigling aangespoeld,
overboord gegooid op een reddingsboei gebonden
hij had zich op de golven als in de baarmoeder gevoeld
en schreeuwde tot hij door een jutter werd gevonden

Ameland sprak schande van de jutter, een zonderling die leefde van de wind
die al de raarste dingen had gevonden, hoe kwam die jutter nu weer aan dat kind

Als hij er daags op uitging om te jutten, moest de vondeling altijd met hem mee
en toen die na een jaar begon te praten, was zijn eerste woordje ZEE

Op 't strand van Ameland speelde de kleuter jarenlang,
de jutter was z'n meester die hem wijze lessen leerde.
hij stond wijdbeens in 't zand, was voor de woeste zee niet bang,
en schreeuwde net zo lang tot het vloed zich keerde.

Ameland sprak schande van de kleuter, de vondeling die schreeuwde op de wind,
hoe was het in vredesnaam toch mogelijk dat de zee zich terugtrok voor een kind?
wat hij riep zou niemand kunnen zeggen, dat was uit de verte moeilijk te verstaan,
en toen ze het de jutter hoorden zeggen zie die: "volgens mij roept hij: ik kom eraan".

Ik kom eraan, ik kom eraan, zee, wind, zon, oceaan,
ik kom eraan.

Op 't strand van Ameland stond hij als knaap in de avondzon,
hij zei geen woord, begon zich langzaam uit te kleden,
de vloed kwam hem tegemoet, hij zag alleen de horizon,
nog eenmaal draaide hij zich om, liep toen de zee in.

Ameland sprak schande van de jongen,
die naakte zonderlinge die leefde van de wind,
men had zich boven op 't duin verzameld,
omdat men voelde dat er iets gebeuren ging

En toen begon hij plotseling te schreeuwen, zo hard dat het tot aan de duinen klonk.
nog even zagen ze hem op het water lopen,
voor hij in de diepte zakte en verdronk

Ik kom eraan, ik kom eraan, zee, wind, zon, oceaan,
ik kom eraan.
Ik kom eraan, ik kom eraan, zee, wind, zon, oceaan,
ik kom eraan.


Omhoog

De zwembadpas

Boudewijn de Groot / Freek de Jonge
Hij zat altijd op het pleintje bij ons voor de deur
met zijn veel te harde stem en zijn penetrante geur
en maar protesteren tegen dit redeloos bestaan
en dat als wij achter de ramen
niet snel tot inkeer kwamen de wereld zou vergaan
de kinderen speelden door ze waren zijn geschreeuw gewoon
en wie hem wilde redden kon rekenen op zijn hoon
ik voelde medelijden met die moedeloze man
toen ik op een winterdag
die zwerver zitten zag
was het eerste wat ik dacht:
die ken ik ergens van

Hij was een oude junkie al heel lang aan de dope
vol mooie levensdromen als hij langs de gevels sloop
uit een jongensboek gelopen en maatschappelijk ontspoord
als hij op zoek was naar een dealer
zat de duivel op zijn hielen tot hij had gescoord
eens liep hij de stad uit hunkerend naar een nieuw bestaan
hij dacht: als ik het anders wil dan moet ik hier vandaan
maar bij de brug gekomen zag hij de horizon
aan de lege overkant
aan het einde van het land
en door heimwee overmand
keerde hij weer om

In de zwembadpas
de benen nauwelijks zichtbaar
onder een lange regenjas
ietsje door de knieën
als zonder latten skiën
zo was de zwembadpas


Omhoog

Leonardo

Boudewijn de Groot / Lennaert Nijgh
Leonardo woont boven in een toren,
bouwt vogels van hout en perkament.
Hij laat ze vliegen uit het raam
en ziet ze vallen en zoekt
naar het geheim dat niemand kent.

Leonardo, hij gelooft wat hij doet,
hij gelooft dat het moet.
De mensen zullen vliegen,
de mensen zullen vrij zijn.

Niemand houdt van Leonardo,
Leonardo houdt van niemand.

Vol van bijgeloof en inteelt
onder bruine vilten hoeden
kruipt het stadsvolk bij elkaar.
Leonardo is een tovenaar.

Leonardo, hij gelooft wat hij doet...

Leonardo, hij gelooft wat hij doet...


Omhoog

Kater

Boudewijn de Groot
Ha, straten en huizen en daken.
Ha, stad in een zee van verdriet.
Dag mensen, die het leven staken,
die alleen nog maar doen, verder niet.

Dag kater, wat zit je te wachten?
De mensen wachten op jou.
Of ben je aan het eind van je krachten,
verlaten, alleen in die kou?

Zullen we verder lopen,
samen, alleen in die zee?
Misschien kunnen wij leven kopen
in een land hier ver vandaan. Ga je mee?

Wij lopen, ik en de kater.
Ik ben op zoek naar één mens;
één mens, verloren in dit water,
haar vinden is onze vurige wens.


Omhoog
Terug